Arnoldus Goossens

Uit OpenWiki
Versie door NL>R.w.goossens@gmail.com op 1 jul 2022 om 10:08 (→‎1770: Huwelijk 3)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

stichter van de Gennepse-tak

Geboren

Kwartierstaat van Arnoldus Goossens

Arnoldus (Arnold) Goossens is op zondag 23 april 1730 in Hamont in het Luikse graafschap Loon gedoopt. Hij was de oudste zoon van Cornelis Goossens (ca. 1690-1778) en Catharina Struijck (1705-1760). De temperatuur lag die dag rond de 10,0 °C. De wind kwam overheersend uit het noord-westen en het was betrokken.

In die tijd werd niet de geboorte bij de burgerlijke stand van de gemeente, maar de doop in de registers van de katholieke parochie, in één adem vaak ook doop-, trouw- en begraafboeken (DTB), geschreven. Dus kennen we niet de geboortedatum maar wel de doopdatum. Echter, het was in de rooms-katholieke kerk gebruikelijk dat baby’s nog op dezelfde dag en uiterlijk binnen twee dagen na de geboorte werden gedoopt. Hierdoor weten we dus ook redelijk nauwkeurig de geboortedatum van Arnoldus.
Volgens de katholieke kerk gingen de zielen van kinderen die voor of kort na de geboorte overleden zonder dat ze gedoopt waren niet direct naar de hemel, omdat ze niet door de doop van de erfzonde waren gereinigd. Ze gingen ook niet naar de hel, omdat ze geen kwaad hadden bedreven, maar naar het voorgeborchte of limbus. Paus Benedictus XVI geloofde niet in het bestaan van de limbus. De toenmalige kardinaal Ratzinger verklaarde al in 1984 dat hij wel voelde voor afschaffing van de ’hypothese’ (Paus: ook ongedoopt kind komt direct in de hemel, 2006)

De levensverwachting was bij de geboorte van Arnoldus laag. Dit, omdat veel kinderen stierven aan kinderziekten, in het kraambed, of als vondeling. Ongeveer een kwart van de baby’s stierf voor het eerste levensjaar. Overigen betekent dit niet dat je destijds niet oud kon worden, want voor 20-jarigen was de levensverwachting al vijfenzestig.


Hieronder het doopcertificaat van Arnoldus in het Latijn, geregistreerd in het parochie-doopregister, als volgt12:

23 aprilis baptizatus est Arnoldus, filius legitimus Cornelii Goosens et Cathrinae Struck, conjugum. Susceptores fuerunt Martinus Simons genomineerd Adriani Goosens et Maria Dirrickx.


vertaald:

op 23 april (1730) werd Arnoldus gedoopt, wettige zoon van Cornelis Goosens en Cathrina Struck, echtgenoten. Peter en zijn vrouw waren Martinus Simons namens Adrianus Goosens en Maria Dirrickx.

Teut in Asten

Over Arnold's jeugd was mij tot 2022 niets bekend. We gingen ervan uit dat hij thuis op de boerderij het vak van het houden en slachten van vee had geleerd en op jonge leeftijd in de leer was gegaan bij Teuten in of in de directe omgeving van Hamont. En vanuit hier op een van zijn reizen in Gennep terecht was gekomen.

Maar in mei 2022 kreeg ik contact met een zekere Henk Jaspers, getrouwd met een verre nicht van mij. Ook hij heeft als hobby genealogie en heel belangrijk, hij woont nog steeds in Gennep. Hij bleek vroeger contact gehad te hebben met mijn mijn oom Harry Goossens en ook in bezit van zijn boek “De Familie Goossens”. Van hem kreeg ik, en voor mij nieuw, een afbeelding van een document van inschrijving in Gennep uit 1754 van Arnold GosSens, van beroep ‘Kupherschmiede’.
Wat me verwarde was de toevoeging, dat hij na Hamont negen jaar lang in Asten gevestigd was. Op basis hiervan moest de geschiedenis van zijn jeugd worden herschreven en kwam ik tot de hieronder beschreven hypothese.

Het gezin van Cornelis Goossens had het als keuterboer op de schrale zandgronden van de Kempen niet breed; er moesten veel monden worden gevoed. Daarom vermoed ik, dat vader Cornelis of zoon Arnoldus of gezamenlijk hebben besloten, dat het beter was dat Arnoldus na de lagere school ging werken als teut.

Zoals al uitgebreid toegelicht bij de biografie van Stamvader Goossens waren teuten handelaren die koper, haar, glas, stoffen of zaad verkochten in Holland, Duitse gewesten, Lotharingen en Denemarken. De teuten treffen we vooral aan in de nabijheid van de kruising van de handelswegen van Den Bosch naar Maastricht, Aken en Keulen enerzijds en de route van Antwerpen naar Keulen anderzijds. Teuten onderscheidden zich van gewone marskramers door een zekere organisatiegraad in compagnieën; ze deelden het risico en de winst met elkaar en hadden afspraken over werkgebied, kwaliteit en prijzen. Vooral in de Kempen woonden veel teuten maar ook Asten kende een kleine teutengemeenschap. Vaak waren leden van een compagnie ook familie van elkaar.

Kaart van de route Hamont naar Asten

Route van 1745 ingetekend op kaart van omstreeks 1815

Plattegrond van Asten van Hendrik Verhees uit 1795
Plattegrond van Asten van Hendrik Verhees uit 1795

Arnold sloot zich waarschijnlijk eerst als leerling-chaudronnier (koperslager) aan bij een compagnie met vestigingsplaats Asten in het zuiden van de Meierij van 's-Hertogenbosch3. Het dorpje was een soort eilandje tussen riviertjes en heiden. Links en rechts het riviertje de Aa, die direct boven Asten samenvloeien. En hierboven de ‘Oostappensche Heide’ en onder Asten de ‘Grote Heide van Asten’. Op het kaartje van Asten rechts uit 1795 kun je zien hoe klein zo’n gemeenschap destijds was, het aantal huizen heb je zo geteld.
Volgens het vorig jaar (2021) beschikbaar gekomen routeplanner ‘Viabundus’ van laatmiddeleeuws en vroegmodern Noord-Europa (1350-1650) lag in 1650 het dorpje, zie eerste kaart hierboven9, op zo’n 7 uur (34 km) lopen van Hamont, Ik heb dezelfde route nog eens in het rood ingetekend in een kaart uit 181511. Op deze kaart kun je beter zien, dat Asten midden in het hoogveengebied de Peel lag. En de Peel een serieuze barrière was, waar je in verband met struikrovers liever niet doorheen liep. In het groen heb ik ook een korte weg ingetekend, maar die loopt dan wel door de Peel.
Turf was overigens voor de lokale bevolking eeuwenlang een goedkope brandstof.
Misschien had hij hier onderdak gekregen bij familie en komt de familie Goossens oorspronkelijk van deze regio? Maar Hamont lag in ieder geval voldoende dichtbij om nog eens je ouders te kunnen bezoeken.

Staats-Brabant

Asten lag net over de grens en formeel gezien in een andere staat, namelijk in Staats-Brabant, een generaliteitsland van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Maar landsgrenzen stelden in die tijd nog niet zoveel voor. 's-Hertogenbosch was tijdens de Tachtigjarige Oorlog trouw gebleven aan de Spaanse kroon en de sterke katholieke contrareformatie had een grote invloed op de bevolking, zowel op mentaal als cultureel gebied. De bevolking was net als in zijn geboorteland katholiek gebleven. Ook kende de Meierij net als in Loon heidelandschappen, moerassen, veengebieden en bossen.

Kaart van gesproken dialecten
Dialecten

Er was zelfs geen taalprobleem, want Asten lag op de taalgrens West-Limburgs en Brabants, beiden Nederfrankisch dialecten. Zo zegt men bijvoorbeeld in zowel het West-Limburgs als in het Brabants voor het Nederlandse “je” het Brabantse “gij” aan het begin van een zin of als men er nadruk op legt. In een zin zegt men echter in een groot deel van het gebied “der” voor het Nederlandse “jij’.

Wat eens onmogelijk leek, lukte in 1629: 's-Hertogenbosch werd bij een beleg veroverd door de Staatse troepen. De Tachtigjarige Oorlog had een einde gemaakt aan een grote bloeiperiode van de Meierij van 's-Hertogenbosch. In de Tachtigjarige Oorlog werden dorpen in de Meierij van 's-Hertogenbosch stelselmatig verwoest door soldaten en oogsten vernietigd.
Dat leidde tussen 1579 en 1588 tot een bevolkingsvermindering in dit deel van Noord-Brabant van bijna zeventig procent. Net als het noorden van Graafschap Loon was het zuiden van de Meierij van ’s Hertogenbosch vervolgens arm. Daarom treffen we in het Luikse graafschap Loon en het zuiden van de Meierij van Den Bosch veel teuten aan6.

Asten in de Peel, kaart uit 1743

De Brabantse steden waren relatief klein: alleen Bergen op Zoom, Breda en ‘s-Hertogenbosch hadden een inwonersaantal van boven de vijfduizend. Goede verbindingen met de rest van de Republiek gaven deze steden een centrale functie. Een aantal kleinere stadjes, zoals het Hollandse Heusden en Eindhoven, dienden als regionale marktplaatsen. De beperkte economische rol van de steden betekende dat er hier aan het begin van de zeventiende eeuw geen sprake was van een ontwikkelende industrie, maar slechts van nijverheid op kleine schaal. Het landbezit op de Brabantse zandgronden was enorm versplinterd onder kleine boeren. Hier kwam bij dat ze veel mest nodig hadden. Het gevolg van dit alles was dat het gebied in het midden van de zeventiende eeuw enorm veel kleine boerenbedrijfjes telde. Boerenbedrijfje is vaak nog een groot woord: meestal waren ze kleiner dan een hectare en er waren zelfs mensen die slechts een huisje met een hof (moestuin) hadden. Hiernaast bestonden enkele uitzonderingen in de vorm van grote hoeven van kloosters, adellijke families of rijke Bosschenaren. Dit was honderd jaar later niet anders.

Wat was de betekenis van Asten als handelsknooppunt? Dat er door het dorpje (handels)verkeer kwam en dat enkele inwoners daar actief bij betrokken waren is een feit. Maar het is onwaarschijnlijk dat er sprake was van een belangrijk handelscentrum. Van het direct rechts gelegen Gelderse Meijel heb ik gelezen dat er transport was van regionale en soms ook internationale vervoerders. En ja, de buren waren niet Staats, maar hoorde bij het Overkwartier of Opper-Gelre en waren dus achtereenvolgens Spaans en Oostenrijks. Het aantal Meijelse ambachtslieden was bescheiden en gericht op de lokale bevolking. Rond 1800 waren er wel een paar Meijelse handelaren, zoals de firma Van der Steen–Goossens. De naam Goossens duikt regelmatig op in de regio.
De wegen rond Meijel, met name in de wintermaanden, waren tot ver in de 19e eeuw waren te slecht voor verkeer met paardenkarren. De Engelse militair D. Paterson noemt in 1748 alle wegen naar en om Meijel ‘impassable in winter for wagons of any size’10. Een kleine eeuw later zou Alten aan de Zuid-Willemsvaart (een kanaal in Noord-Brabant en Limburg) liggen.

Over de dekzandrug liep de enige weg om de moerassige Peel in noord-zuidrichting veilig te passeren. Ik heb deze in het blauw in de grote kaart hierboven uit 1815 ingetekend. Met aan deze zandweg de dorpen Asten (Staats-Brabant) en Meijel (Gelre). Vooral om die reden lagen de dorpen niet alleen logistiek gunstig maar waren ze ook van strategisch belang. Inwoners moesten daarentegen wel regelmatig doortrekkende troepen op hun grondgebied dulden. De aanwezigheid van het Blokhuys ten zuiden van Liessel duidt ook op de strategische rol van de weg Meijel-Deurne; het kasteel werd in 1516 gebouwd door de Heer van Deurne om Brabant te beschermen tegen invallen door Gelderse troepen vanuit en via het zuidelijk gelegen Meijel.

De reis naar Gennep

Kaart van route van Asten naar Oeffelt

Kaart van tweede helft van de reis naar Gennep.jpeg

Het beroep choudronnier had een goede reputatie in de Teuten-gemeenschap en werd goed betaald. Als teut bood hij zijn diensten voornamelijk aan op het platteland. Hij ging van boerderij naar boerderij en repareerde het koperwerk. En er waren in die tijd veel koperen gebruiks- en siervoorwerpen, zoals potten, pannen, ketels, voeders en nog veel meer. De rondtrekkende Teuten kwamen elk jaar rond dezelfde tijd en de boer en zijn vrouw rekenden daar ook op. Als er veel werk was, verbleef hij enkele dagen op de boerderij, at met hen en er was altijd wel een plek om te slapen. Het waren graag geziene gasten, die er ook geen probleem mee hadden om de boer te helpen als er bijzondere omstandigheden waren, zoals helpen met hooien als er onweer op komst was.

Kaartuitsnede met de weg van Oeffelt naar het veerhuis naar Gennep
De weg van Oeffelt naar het veerhuis naar Gennep
Abeelding van een schilderij met het Genneperhuis op de achtergrond 'Veerboot op de Maas' uit 1647 van Salomon van Ruysdael (1600-1670) (part. Collectie)
Veerboot op de Maas naar Gennep

Maar reizen was in die periode best riskant. Roversbendes en gedeserteerde soldaten maakten, gedreven door avontuur of armoede, het Brabantse platteland onveilig. Steden en grote dorpen lieten ze meestal links liggen, afgeschrikt door de garnizoenen die er gelegerd waren. Deze bandieten hadden het voorzien op bewoners van afgelegen boerderijen, herbergiers en reizigers, en gingen hierbij gewelddadig te werk. Het was ook de tijd dat de bokkenrijders actief waren (tussen 1740 en 1798) in de landen van Overmaas.

Afbeelding van ets van Gennep rond 1700
Gennep rond 1700

Op een van zijn reizen heeft Arnold Gennep bezocht, dat destijds te voet op zo’n 73 km (2 dagen) lag van Asten in het Pruisische Hertogdom Kleef, zie kaart hier boven9. Voor de veiligheid reisde men uitsluitend met voldoende daglicht, niet door maar om de woeste Peel gronden en in groepen. Een andere optie (niet ingetekend) is een zandweg via Venlo naar Gennep.

Oeffelt

Henk Jaspers wist me te vertellen, dat een tante van zijn vrouw, een onderwijzeres, jaren geleden had gezegd dat Arnoldus Goossens met soldaten naar Oeffelt was gekomen om daar de Maas over te steken naar Gennep. Mogelijk dat hij in de herberg in het veerhuis heeft overnacht, maar dat is speculeren.
Oeffelt was in 1402 onderdeel van de heerlijkheid Gennep geworden, die op haar beurt in 1442 onderdeel werd van het hertogdom Kleef, dat in 1630 onderdeel werd van het keurvorstendom Brandenburg en toen Arnold hier arriveerde onderdeel van het koninkrijk Pruisen was.
In het Rooms-Katholieke doopboek van Oeffelt heeft pastoor J. Fenneker in 1636 geschreven dat Oeffelt dat jaar (naast verwoestingen door een huurleger) door de pest was overvallen en dat er slechts 3 getrouwde stellen het hebben overleefd. Toen Arnold hier aankwam moet het nog steeds een kleine gemeenschap zijn geweest, want aan het eind van de zeventiende eeuw telde Oeffelt nog geen 300 inwoners (64 gezinnen).
Op de Kleefse Kadaster kaart van 1731 kun je zien dat vanaf Oeffelt een doorgaande verbinding liep, door de Maasheggen naar het Genneper Veerhuis. Op het schilderij van 1647 van Salomon van Ruysdael (1600-1670) zien we de veerboot naar Gennep met op de achtergrond het Genneperhuis. Op zo’n boot moet ook Arnold zijn overgestoken.

Op kaarten uit de 17e eeuw heette het veerhuis Bothalen. Het was een voorname verbinding tussen Brabant en Gennep. In die tijd lag er in de Maas ter hoogte van het veer een eilandje. Greend, zo heet die zandplaat op een kaart uit 1851. Mogelijk lagen daarop de ankers van de kabels van de gierpont.

Aan de Genneper kant loopt de weg door in de richting van de vroegmiddeleeuwse nederzetting op de Stamelberg, door naar Gennep-stad. Hier passeerde hij de Maaspoort, welke werd bewaakt door een portier, die tevens was belast met de inning van de stadsoctrooi gelden.

Gennep

Afbeelding van Gennep rond 1700
Gennep rond 1700

Arnold ontmoette waarschijnlijk op een van zijn reizen naar het oosten zijn toekomstige bruid. Gennep was ooit een belangrijke stad in de regio, met een kasteel op de plek waar de Maas en de Niers samenkomen. Maar toen Arnold in Gennep arriveerde, was het een klein slaperig grensstadje met zo’n 600 inwoners in Hertogdom Kleef (Duits: Herzogtum Kleve). Zonder dat dit veel impact had in het dagelijks leven, was het hertogdom enkele jaren eerder onder de soevereiniteit van de koning van Pruisen door het zogenaamde Barrière-gebied van 1715 gekomen. Koninkrijk Pruisen maakte op zijn beurt onderdeel uit van Heilige Roomse Rijk, overigens dit had in die tijd niet meer zo veel te betekenen. Voor meer informatie over de geschiedenis van Gennep verwijs ik graag naar “Het verhaal van Gennep”. Hoewel de afstand misschien niet zo groot was, kun je toch zeggen dat Arnold was geëmigreerd van het Luikse graafschap Loon, via het Nederlandse Staats-Brabant naar het Pruisische Hertogdom Kleef.

Afbeelding van uitsnede uit inschrijving van Arnoldus in Gennep in 1754
Inschrijving van Arnoldus in Gennep in 1754

In overeenstemming met zijn bedrijfsovereenkomst, voltooide hij hierna keurig zijn reis met de andere leden van het Teuten-bedrijf en pas nadat hij was teruggekeerd, vertrok hij definitief naar zijn liefje in Gennep. Hier waren mogelijk de economische omstandigheden ook beter. Arnold was zo’n 23 a 24 jaar oud. Hiermee is Arnold de oprichter van de Gennep-tak van de familie Goossens uit Hamont. Zie ook de afbeelding van zijn inschrijving in 1754 van Arnold(es) Go(o)ssens, van beroep ‘Kupherschmiede’ uit ‘Luyker Landt’ in Gennep3.

Kleeflands

Gelukkig voor Arnold spraken de mensen in Gennep Kleeflands, dat net als Brabants een Noord-Nederfrankisch dialect is en nog best veel lijkt op het West-Limburgs, een Zuid-Nederfrankisch dialect, dat in Hamont werd gesproken. Zo als we in “Het verhaal van de Nederlandse taal” kunnen lezen, stammen alle Nederfrankisch dialecten af van Oudnederfrankisch dat tussen ongeveer de vijfde tot en met de elfde eeuw in een deel van Austrasië werd gesproken.
De zin “Waar ga je heen?”, klonk in het Haëmets "Moe gö der hinne?'" en in het Genneps “Wor gaoj gi hin?”. Hieronder nog paar voorbeelden.

Plaats Streek ik mij jij huis broek brood
Hamont West-Limburgs ik mi'j gi'j hoews bóks broeéd
Asten Brabants ik min gij hois boks mik
Gennep Kleeflands ich mich ”gi huus bóks mik

Gilden

Tijdens zijn Teuten-reizen heeft Arnoldus vermoedelijk wat geld gespaard en kon hij daardoor zijn beroep als koperslager in Gennep continueren. Mogelijk moest hij zich hier ook vestigen om lokale protectionistische maatregelen te omzeilen, die de teutenhandel om financiële en concurrentie redenen aan banden probeerden te leggen. Het kopen van burgerrecht of het huren of kopen van een winkel hielp deze maatregelen gedeeltelijk te omzeilen. Daarnaast maakte het bezit van een winkel ook ook een eventuele definitieve vestiging gemakkelijker.

De burgemeester en schepenen hielden volgens voorschrift der Pruisische regering aantekening van de nieuwe meesters die een eigen zaak oprichten, nadat ze hiervoor toestemming hadden gekregen en proeven van bekwaamheid hadden afgelegd. Ook moesten de meesters retributie betalen, om hun vak uit te oefenen en waren ze in gilden verenigd, die jaarlijks teerden. Retributie is een gedwongen betaling aan de (lokale) overheid ter zake van een concrete, door de (lokale) overheid als zodanig, individueel bewezen dienst. Op dit punt verschilt zij van een belasting, waar geen rechtstreekse concrete tegenprestatie tegenover staat. En teerden betekent jaarlijks feestelijk vieren van de Gilde.

In een overzicht van de laatste helft van de 18e eeuw, tot vóór de Franse revolutie, vinden we terug wie zich als meester binnen de stadsmuren heeft gevestigd. Waaronder Arnold Gossens, koperslager uit Hamont uit Luikerland, in 1754X.

1755: Huwelijk 1

Arnold trouwde met Johanna Maria Pasmans in 1755 in Gennep. De ouders van Johanna zijn onbekend. Een eerste bewijs van de aanwezigheid van Arnoldus Goossens in Gennep wordt gevonden in de baptistenregisters van Gennep in het Rijksarchief in Maastricht:


Matriculae Ecclesiae Gennepiensis baptizerum, matrimonio junctorum en defunctorum incipiendo ab 1752;

Vertaald:

Register der Gennepse Parochie van de gedoopten, gehuwden en overledenen vanaf het jaar 1752.

Om precies te zijn, bij de doopinscriptie op 15 augustus 1754 van het kind Maria Elisabeth, dochter van Arnoldus van den Wollenbergh en Elisabeth Jacobs. Hier trad Arnoldus op als peetvader. Dit betekent dat hij op 24-jarige leeftijd al permanent in Gennep was en mogelijk al was getrouwd. Arnold en Johanna kregen een kind:

  • i. Anna Christina Goossens (1756–1756)

In de kerkelijke registers is geen trouwdatum teruggevonden van Arnoldus. Maar op basis van het doopregister van de eerst bekende dochter op 27 september 1756, mag worden aangenomen dat het paar eind 1755 of begin 1756 is getrouwd. Theoretisch gezien kan Arnoldus zich in 1754 om economische redenen in Gennep hebben gevestigd en pas hierna Joanna hebben ontmoet. Volgens de registers op 27 september 1756 werd zijn eerste kind (een dochter) in Gennep geboren en gedoopt.


27 mensis septembris (1756) baptizata est Anna Christina, filia Arnoldi Goossens et Johannae Mariae Pasmans.

Vertaald:

27 september (1756) wordt Anna Christina gedoopt; dochter van Arnoldus Goossens en Johanna Maria Pasmans.

In dit register worden Arnold en Johanna al als echtpaar gezien. De vraag of Arnold misschien al in Hamont of het omliggende gebied was getrouwd en vervolgens met zijn nieuwe vrouw naar Gennep reisde kunnen we uitsluiten, omdat hiervoor geen bewijs is gevonden in de trouwboeken van Hamont en het omliggende gebied.

Later (2022) heb ik gelezen, dat de katholieke doopregisters in Gennep beginnen in 1701, de overlijdensregisters in 1752 (parochie H. Martinus) en de huwelijksregisters pas vanaf de invoering Burgerlijke Stand in 1798 1.

Niet alleen bij de zojuist genoemde geboorte en de doop, maar ook bij de genoemde doop van de dochter van zijn broer Matthias en bij het benoemen van andere (eigen) kinderen blijkt dat de familierelaties tussen de Hamontse en Gennepse tak goed werden onderhouden. Heel bijzonder, gezien de reisafstanden. Ook Ger(r)ardus Goossens van de Dordtse-tak blijkt de familieband met Hamontse-wortel goed te onderhouden.

Op 12 oktober 1756 stierf baby Anna Christina en een dag later op 13 oktober begraven4. Hoewel kindersterfte in die tijd heel hoog was, moet het toch intens verdrietig zijn geweest. Maar dit alles werd enkele dagen later voor Arnold nog veel erger, toen ook zijn vrouw Johanna op 19 oktober stierf. De predikant, zoals vaak aangetroffen in de begrafenisboeken van die tijd, beschrijft de doodsoorzaak als: door de bevalling (Latijn: in parturiendo)5.

De kindersterfte was in die tijd heel hoog en hierdoor de levensverwachting voor pasgeborenen heel laag. Vooral voor vrouwen die vaak tussen hun 18e en 29e door een mislukte bevalling of door kraamvrouwenkoorts stierven. Om de maatschappij te laten overleven, waren er dus heel veel kinderen en veel vrouwen nodig. Als consequentie hiervan waren er niet veel ouderen. Wie echter eenmaal ouder dan 40 was geworden, zag zijn levensverwachting weer flink stijgen.

Op 20 september 1759 duikt Arnold(us) weer op in akten, nu als peetvader in de doop van een kind van het echtpaar Roelofs-Römer. Een jaar later, op 16 april 1760, overlijdt de moeder van Arnold, Catharina Struijck, in Hamont.

1758: Post

Vele jaren was de post die in Gennep aankwam of wegging afkomstig/bestemd voor Kleef. In 1758 is er sprake van een “voetbode” die de Brabantische Post” op woensdag en zaterdag naar Gennep bracht en dan postzaken voor Kleef mee terugnam. Brieven met bestemming Venlo gingen per boot2.

1760: Huwelijk 2

Arnold (29) hertrouwt in 1760 met Petronella Hendriks en het paar krijgt drie kinderen.

  • ii. Johannes Petrus Goossens (1760–1773)
  • iii. Joseph Goossens (1762–1781)
  • iv. Theodorus Goossens (1764–1765)


Op 3 februari 1760 krijgt het paar een zoon, Joannes Petrus. Deze zoon werd Peter genoemd en onder die naam twaalf jaar later (1773) opgenomen in het begrafenisboek.

Op 4 februari 1762 werd Joseph, de tweede zoon, geboren. Joseph zou negentien jaar later, op 26 september 1781, overlijden. Er was toen een dysenterie-epidemie in Gennep.

Op 21 april 1764 werd Theodorus, de derde zoon uit dit huwelijk, geboren. Hij zou al snel sterven, namelijk op 27 augustus 1765 en op 19 augustus worden begravenX. De data tussen overlijden en begraven ligt te ver uit elkaar, ik ga ervan uit dat de eerste niet klopt.

In 1764 meldde de doopakte opnieuw de naam van Arnoldus Goossens, namelijk bij de doop van het kind, Catharina Goossens, gedoopt op 9 mei 1764, dochter van zijn broer Matthias en zijn vrouw Elisabeth Claes. Als peter (peetvader) was hij niet persoonlijk aanwezig, maar namens Adrianus Claes, een familielid, waarschijnlijk een broer van de moeder en als meter (peetmoeder) een zekere Haria Vreijssens, namens van zijn jongere, ook afwezige zus Helena.

1770: Huwelijk 3

Arnold (39) hertrouwt in 1770 met Joanna Janssen. Joanna is op 15 juni 1744 gedoopt in Gennep en in het DTB-boek worden haar ouders Henricus Jansen en Theodora Schutgens genoemd. En hier loopt het spoor van haar voorouders dood.

Net als bij de eerste twee vrouwen van Arnoldus Goossens, weten we niet precies wanneer Arnoldus met Joanna Janssen, mijn voorouder, trouwde. We weten echter wel dat het eerste kind uit dit huwelijk in de nacht van 31 december 1770 op 1 januari 1771 werd geboren. Hetgeen betekent dat het huwelijk waarschijnlijk ergens begin 1770 moet hebben plaatsgevonden. Joanna was veertien jaar jonger dan Arnoldus. Ze zouden negen kinderen krijgen.

  • v. Theodorus (onbekend) Goossens (1771–1771)
  • vi. Wilhelmus Goossens (1773–1773)
  • vii. Joanna Petronella Goossens (1774–1841)
  • viii. Petrus Johannes (Peter) Goossens (1777–1856)
  • ix. Cornelius Goossens (1779–1779)
  • x. Josephus Goossens (1782–1864)
  • xi. Matthias Goossens (1785–1785)13
  • xii. Maria Catharina Goossens (1786–1786)
  • xiii. Hendrina Goossens (1789-1839)


Op nieuwjaarsdag 1771 werd zoon Theodorus geboren. Dit kind stierf echter al op 23 februari 1771, minder dan twee maanden oud. Op 10 maart 1773 werd een andere zoon geboren, Wilhelmus. Maar ook hij werd niet oud en stierf al op 2 augustus 1773. Slechts drie dagen na de dood van de twaalfjarige zoon Johannes Petrus (Peter) uit het tweede huwelijk van Arnold. Op 16 oktober 1774 wordt dochter Joanna Petronella geboren. Waarschijnlijk vernoemd naar de eerste twee vrouwen van Arnoldus. Ongeveer drie jaar later, in 1777, werd een andere zoon geboren. Hij werd opnieuw Peter genoemd. Mogelijk ter nagedachtenis van de overleden zoon Johannes Petrus (Peter). Hij is onze voorouder.

Mathias stierf op 26 februari 1785 (26 feb(ruarij) Matthias filius Arnoldi Goossens et Joannæ Jansen infans).

1775: Ommuurde stad

Tekening van J. Bulthuis van de Nierspoort uit 1787
Tekening van J. Bulthuis van de Nierspoort uit 1787

In de tijd van Arnold had Gennep nog een ommuring. Wanneer Gennep stadrechten heeft verworven is niet precies bekend, maar aangenomen wordt dat ze stammen van rond het jaar 1300. Aangenomen mag worden dat de bij de stadsrechten behorende privileges beperkt waren. Maar de burgers van Gennep hadden in ieder geval het recht om tol te heffen en zich te verdedigen. De ommuurde stad was toegankelijk via drie hoofdpoorten, de Nierspoort (aan de noord-oostzijde), de Maaspoort (aan de westzijde) en de Zandpoort (aan de zuidzijde). Rondom de noord- en westkanten van de stadswal werd, heel bijzonder, een dubbele gracht gegraven. Aan de overzijde van deze gracht bevonden zich moestuinen van de stedelingen. De drie stadspoorten van Gennep zijn inmiddels verwijderd.

Het bezit van stadsrechten betekende ook dat de stad verantwoordelijk was voor rechtspraak. De rechtbank bestond uit de burgemeester die als schout optrad vergezeld door twee schepenen. Een eigen rechtbank maakte het noodzakelijk dat de veroordeelden die een vrijheidsstraf kregen opgelegd ook lokaal konden worden opgesloten. Al in 1731 wordt er melding gemaakt van een cachot in het stadhuis. Zwaardere misdrijven zoals moord, diefstal, vredebreuk en verkrachting werden in Kleef behandeld2.

Na de grote brand in Gennep wordt omstreeks 1612 begonnen aan de herbouw van het stadhuis. Het wordt gebouwd in de Neder-Rijnse renaissancestijl met een monumentale achtkantige traptoren. Vanuit de toren kon men over heel Gennep uitkijken, Bij naderend gevaar kon de uitkijk de stadspoorten laten sluiten. En in die eerste 100 jaar was er aan gevaar besliste geen gebrek met regelmatige belegeringen van de noordelijker gelegen Genneperhuis. Waren het niet de Fransen of de Spanjaarden dan waren het wel de troepen van Frederik Hendrik die aan de Gennepse poorten rammelden. Maar ook bij de ontdekking van brand werd de alarmklok geluid, want de grote brand in 1597 lag bij iedereen nog vers in het geheugen2. Het stadhuis deed ook dienst als brandweerkazerne.

Naast brand was er nog een ander gevaar, namelijk een overstroming. Arnold leefde midden in wat we nu de Kleine IJstijd noemen. Rivieren als Rijn, Waal en Maas vroren 's winters dicht. Soms vormde in het voorjaar drijvende ijsschotsen, die in de rivier kolossale ijsdammen vormden. Het smelt- en regenwater hoopte zich op, brak door aanwezige dijken heen of stroomde ongehinderd het aangrenzende land binnen. Dit gebeurde ook in 1658. Het geblokkeerde water zocht zich een weg richting het stadje. Het water drong van twee kanten Gennep binnen: het Maaswater vanuit het westen, het Nierswater via het oosten. In de laag gelegen zijstraten van de op de oude Maasduinenrij liggende Zandstraat stond het water al gauw een meter hoog. Kelders liepen vol, het woongedeelte van de huizen volgde, mens en dier moesten naar boven. Bewoners van kleine huisjes zochten een goed heenkomen. Het alsmaar stijgende water spoelde nu ook over de hele Zandstraat. Ook de daar wonende patriciërs moesten hun heil zoeken op de bovenverdieping. Zie voor een uitgebreid verslag het artikel “Hoogwater in het stadje Gennep” van Wiel van Dinter, 12 aug 2020.

Maar de rivier bracht ook welvaart. Hoewel de meesten mensen keuterboer of dagloner waren, zal het niemand verbazen dat het aan twee rivieren gelegen Gennep een rijke pottenbakkershistorie heeft. Omstreeks 1805 woonden er zelfs 15 pottenbakkers in Gennep.

Kaart van het latere Limburgse gebied vlak voor de Franse tijd
Het latere Limburgse gebied vlak voor de Franse tijd

Op de kaart rechts is de te zien dat het toekomstige Limburg, vlak voor de Franse tijd, hoorde bij Pruisen (Noord-Limburg), een deel bij de republiek (Staats) en een deel bij Oostenrijk. Daarnaast zijn er zelfstandige enclaves.

1778: Vader Cornelis overlijdt

In 1778 stierf Arnold’s vader Cornelus Goossens te Hamont in Hertogdom Loon. Hij zou net niet meer de grote veranderingen in zijn streek meemaken. Want ruim tien jaar later braken er in het prinsbisdom Luik onlusten uit, geïnspireerd op de Franse revolutie. De prinsbisschop vluchtte naar Trier, waar hij een expeditie door de troepen van de keurvorst van de Palts bewerkstelligde. Nog dat zelfde jaar zijn gedurende een aantal weken in de buurt van Hamont Mainze en Paltse troepen ingekwartierd. Zij verplichtten de bevolking om alle wapens in te leveren (Maes, 1952) en een jaar later zijn de troepen weer weg en is de prinsbisschop weer terug.

1792: Franse invasie in prinsbisdom

Echter niet voor lang, in 1792 marcheren het Franse leger de Oostenrijkse Nederlanden en Prinsbisdom Luik binnen. Prinsbisschop Francois-Antoine de Méan vlucht naar Duitsland, en Luik, Hasselt, Sint-Truiden en Maaseik worden bezet. Vanaf de capitulatie van Maastricht op 5 november 1794 begint de Franse tijd.

De opeisingen die volgen op de bezetting brengt de regio in diepe schulden. Bovendien mislukt de oogst van 1794 en is de daaropvolgende winter de strengste van de eeuw, en moeten de gemeenten zich nog meer in de schulden werken nog om de hongersnood te bedwingen.

1795: Einde van Prinsbisdom Luik

Zijn geboorteland, het prinsbisdom Luik, houdt in 1795 formeel op te bestaan en maakt het gebied deel uit van de Franse republiek, rechtstreeks vanuit Parijs bestuurd. In de noordelijke Nederlanden wordt de Bataafse Republiek uitgeroepen. Napoleon heeft soldaten nodig en voert in 1812 de Burgerlijke Stand in 1812 (ten behoeve van dienstplicht). Napoleons campagne naar Rusland kostte naar schatting 360.000 man – grotendeels dienstplichtigen uit West-Europa – het leven door ontberingen en ziekten (slechts 10% door gevechtshandelingen). Bij het beleg van Maastricht in 1813/14 overlijden 1557 man aan tyfus. Met het verslaan van Napoleon bij Leipzig is Nederland weer zelfstandig.

In het Kleefse Goch woonden op een bepaald moment meer dan 40 gevluchte Franse priesters. Hoe kwam dat? In revolutionair Frankrijk was al in 1793 het christendom "formeel afgeschaft". Eén van de eerste maatregelen van de Franse bezetter in Brabant en Prinsbisdom Luik was de verbeurdverklaring van het grootste deel van de kerkelijke goederen en de verplichting voor priesters om de “eed van haat” af te leggen.
Priesters moesten vanaf 1797 hun haat tegen het koningschap zweren. Veel geestelijken weigeren dit en mochten daarom hun ambt niet meer uitoefenen. Onbeëdigde priesters werden vervolgens gevangen genomen en gedeporteerd. Veel geestelijken zijn toen het bezette gebied ontvlucht, waaronder naar Kleef.

Op het platteland in Vlaanderen, Brabant en Loon is het verzet tegen de Fransen algemeen, onder meer vanwege de verzwaring van de lasten, maar vooral door de maatregelen tegen de Kerk en de verplichte militaire dienst in de Franse legers na 1798, wanneer de conscriptiewet wordt ingevoerd. In de Vlaamse gewesten breekt de opstand uit. Deze Boerenkrijg situeert zich aanvankelijk in Vlaanderen en Brabant, later ook in Loon. Hij heeft het karakter van een guerrillaoorlog gevoerd door ongeorganiseerde bendes. Op 4 december 1798 bezetten de opstandelingen Hasselt. De volgende dag reeds worden zij uit de stad verdreven, waarbij zij zware verliezen lijden. Hiermee is de opstand gebroken.

In 1794 was ook de gehele linkeroever van de Rijn, en dus ook Gennep, bezet door de Fransen en een jaar later ook alle vorstendommen van de linkeroever van de Rijn, zoals Geldern, Moers en Kleve. Koninkrijk Pruisen erkende deze annexatie in de Vrede van Bazel en Hertogdom Kleef ging eerst op in de Cisrheniaanse republiek en in 1798 werd deze vazalstaat ingelijfd als Departement de la Roër la Première République.

In 1799 wordt een nieuwe grondwet gemaakt, en in hetzelfde jaar wordt de vervolging van de onbeëdigde geestelijken stopgezet en worden de kerken weer heropend. Het Concordaat van 15 juli 1801 tussen Napoleon en paus Pius VII regelt de onderlinge betrekkingen tussen kerk en staat, de godsdienst kan weer in volle vrijheid uitgeoefend, ook Loon en Kleef, waarna een periode van rust wordt ingeluid.

Overleden

Afbeelding van Overlijdensakte van Arnoldus Goossens in 1810
Afbeelding van Overlijdensakte van Arnoldus Goossens in 1810 7

In het jaar 1810, op de 25e juli om precies te zijn, blies de 82-jarige Arnoldus Goossens in Gennep in Departement de la Roër la Première République zijn laatst adem uit.8. Zijn zoon Pierre (Peter) GosSens (34) deed aangifte.

Vier jaar later kwam er een einde aan de Franse tijd in zijn geboorteland en op 24 juli 1814 ging Loon op in het Koninkrijk der Nederlanden, die ook in een personele unie met het groothertogdom Luxemburg stond. Het woord "verenigd" is achteraf toegevoegd door historici, om het onderscheid te maken met het hedendaagse Koninkrijk der Nederlanden. De soevereine vorst der Nederlanden was Willem I.

Nu lag het geboorteland Loon als ook het nieuwe land van de linkeroever van Kleef in provincie Limburg van het nieuwe koninkrijk. De provincie ontstond uit het voormalige Département de la Meuse-Inférieure (geel) en delen van het voormalige Département de la Roër (groen). Het was de bedoeling dat deze provincie naar haar hoofdstad Maastricht zou gaan heten. Koning Willem I van Nederland wilde echter niet dat de naam Limburg verloren ging, en zo werd de nieuwe provincie vernoemd naar het vroegere hertogdom Limburg, waarvan het relatief kleine, meer zuidelijk gelegen kerngebied na 1648 tot de Spaanse, later Oostenrijkse Nederlanden had behoord. Het oude hertogdom Limburg, zelf ook in meerderheid Limburgstalig, kwam vrijwel geheel in de Waalse provincie Luik te liggen en verloor zo het verband met de nieuwe provincies die zijn naam hadden overgenomen. Alleen in het noorden van het hertogdom was er enige overlapping met de nieuwe provincie Limburg.

Nageslacht

Epiloog

Arnold heeft een bewogen leven gehad. Geboren in het Luikse Graafschap Loon, als kind verhuisd naar Staats-Brabant van de Republiek om als teut te gaan werken. Negen jaar later naar zijn grote liefde in het Pruisische Hertog Kleef getrokken. Echter, hij zou haar (met hun eerste kind) in het kraambed verliezen. Ook zijn tweede vrouw en hun drie kinderen zou hij overleven. Zijn derde vrouw schonk hem negen kinderen, waarvan vier kinderen de volwassen leeftijd zouden behalen. Dus van de dertien kinderen zouden slechts vier de volwassen leeftijd bereiken.
Zelf op leeftijd zou hij ook nog de bezetting van Gennep door de Fransen meemaken, waardoor de samenleving radicaal veranderde. Het Ancien Régime zou plaatsmaken voor de revolutie. Voor iemand die zoveel ellende heeft meegemaakt is Arnold behoorlijk oud geworden.

Biografieën van de kinderen

i. Anna Christina Goossens (1756-1756)

Anna Christina Goossens is op 27 september 1756 als eerste kind in Gennep geboren en gedoopt.

27 mensis septembris (1756) baptizata est Anna Christina, filia Arnoldi Goossens et Johannae Mariae Pasmans.

Vertaald:

27 september (1756) wordt Anna Christina gedoopt; dochter van Arnoldus Goossens en Johanna Maria Pasmans.

Met de genoemde doop traden Peter en Gatherer Pasmans, waarschijnlijk een broer van de moeder en de vroedvrouw Johanna van Gelder, op als peetvader en de laatste namens Arnoldus moeder, Catharina Strouck.

Op 12 oktober 1756 stierf Anna Christina. Zij was genoemd naar Cristina Tegelaars, de moeder van Johanna en mogelijk Anna Strouck-Veltman, de grootmoeder van Arnoldus. Haar moeder Johanna stierf niet lang hierna op 19 oktober. De predikant, zoals vaak aangetroffen in de begrafenisboeken van die tijd, beschrijft de doodsoorzaak als: door de bevalling (Latijn: in parturiendo).

ii. Joannes Petrus Goossens (1760-1773)

Op 3 februari 1760 krijgen ze een zoon, Joannes Petrus. Bij de doop fungeert een familielid van de moeder als peetvader en een voor ons onbekende Cornelia Dens, mogelijk de moeder van Petronella Hendriks als meter. Deze zoon werd Peter genoemd en onder die naam werd hij twaalf jaar later (1773) ook opgenomen in het begrafenisboek.

iii. Joseph Goossens (1762-1781)

Op 4 februari 1762 werd Joseph, de tweede zoon, geboren. Joseph zou negentien jaar later, op 26 september 1781, overlijden. Er was toen een dysenterie-epidemie in Gennep.

iv. Theodorus Goossens (1764-1781)

Op 21 april 1764 werd Theodorus, de derde zoon, uit dit huwelijk geboren.

vi. Wilhelmus Goossens (1773-1773)

Wilhelmus Goossens g. Mrt 1773, Gennep, d. 10 Mrt 1773, Gennep, o. 2 Aug 1773, Gennep

vii. Johanna Petronella Goossens (1774-1841)

16 Okt 1774, Gennep, d. 16 Okt 1774, Gennep, o. 13 Apr 1841, Gennep

viii. Petrus Johannes (Peter) Goossens (1777–1856)

ix. Cornelius Goossens (1779–1779)

Cornelius Goossens g. Nov 1779, Gennep, d. 13 Nov 1779, Gennep

x. Josephus Goossens (1782–1864)

Josephus Goossens g. 26 Jun 1782, Gennep, d. 26 Jun 1782, Gennep, o. 1 Jun 1864, Mook
+ Gerarda Artz g. 13 Mrt 1774, Mook, o. 18 Feb 1839, Mook
+ Hendrina Lamers g. 2 Aug 1798, Groesbeek, d. 2 Aug 1798, Groesbeek, o. 12 Feb 1874, Mook

xi. Matthias Goossens (1785–1785)

Mathias Goossens g. 23 Feb 1785, Gennep, d. 23 Feb 1785, Gennep, o. 26 Feb 1785, Gennep

xii. Maria Catharina Goossens (1786–1786)

Maria Catharina Goossens g. 26 Jun 1786, Gennep, d. 26 Jun 1786, Gennep

xiii. Hendrina Goossens (1789-1839)

Hendrina Goossens g. 20 Mei 1789, Gennep, d. 20 Mei 1789, Gennep, o. 9 Nov 1839, Ottersum

Bronnen en notities

  1. Wiki Limburg Gennep link
  2. Website “Gennep toen”, pagina “ Het Gennepse stadhuis” link
  3. Kopie van inschrijving Arnold(es) Go(o)ssens in 1854 in Gennep verkregen van Henk Jaspers uit Gennep
  4. Gennep, Martinus: DO register 1752 - 1798; Inventarisnummer 038.002; Aktenummer 83 link
  5. Gennep, Martinus: DO register 1752 - 1798; Inventarisnummer 038.002; Aktenummer 83 link
  6. Uit de lezing van drs. Jean Coenen (Eindhoven 1956) d.d. 14 september 2006, georganiseerd door de Geschied- en Heemkundige Kring "Het Land van Thorn" met als onderwerp: DE TEUTEN.
  7. Kopie van overlijdensakte Arnold(es) Go(o)ssens in 1810 Gennep verkregen van Henk Jaspers uit Gennep
  8. Archieven.nl Death 24 July 1810 Toegangsnummer: 12.028 Burgerlijke Stand in Limburg: Gennep, 1796-1942 Inventarisnummer: 3 Aktenummer: 28 Organisatie: Regionaal Historisch Centrum Limburg (RHCL) link
  9. Viabundus kaart
  10. Hoofdstuk 17: Meijel en zijn Keulse kar, overwegingen bij ‘een knooppunt in de Peel’ link
  11. Kaart van 1815 op website ‘topotijdreis’ van het Kadaster link
  12. Het boek ‘De Familie Goossens’ van Harry Goossens uit Utrecht
  13. Gennep O1785-008 - 26-02-1785 - FS afb. 127 nr. 22 - 26. feb(ruarij) Matthias filius Arnoldi Goossens et Joannæ Jansen. infans. link

Documenten

Staat van bezoldering stad Gennep 1748 en een overzicht van nieuwe burgers en meesters vanaf 1740 tot en met de Franse tijd



Terug naar De Familie Goossens