Stamvader Goossens

Uit OpenWiki
Versie door Admin (overleg | bijdragen) op 24 jun 2022 om 12:25 (1 versie geïmporteerd)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Doodspoor[bewerken]

We weten zo goed als niets van onze stamouders, we kennen hun voornamen niet en we weten ook niet waar en wanneer ze zijn geboren. Maar we kennen wel de namen van hun vijf zonen en twee dochters. En hiermee zijn ze toch de ‘stamouders’ van onze familie Goossens en hebben ze een plek in onze familiekroniek verdiend.
Uit onderzoek van mijn oom Harry weten we dat ze niet uit Hamont kwamen, maar waarschijnlijk wel uit de regio, voordat ze zich in Sint-Huibrechts-Lille bij Hamont vestigde. De kinderen lijken wel allemaal in Sint-Huibrechts-Lille te zijn geboren. Maar omdat de doopboeken tot 1728 ontbreken, loopt hier het spoor van onze familie Goossens helaas dood.

Of misschien toch niet?[bewerken]

In mei 2022 kreeg ik contact met Henk Jaspers, getrouwd met een verre nicht van me. Ook hij heeft als hobby genealogie en heel belangrijk woont nog steeds in Gennep. Hij bleek zelfs vroeger contact gehad te hebben met mijn mijn oom Harry Goossens en ook in bezit van het boek “De Familie Goossens” van zijn hand. Van hem kreeg ik een kopie van een document van inschrijving in Gennep uit 1754 van Arnold GosSens, van beroep ‘Kupherschmiede’ uit Hamont. Geen twijfel dat het om onze Arnold(es) Go(o)ssens gaat. Echter, wat me in eerste instantie verwarde was de toevoeging, dat hij na Hamont negen jaar lang in Asten gevestigd was. Op basis hiervan moest de geschiedenis van Arnold Goossens jeugd worden herschreven en kwam ik tot de hieronder beschreven hypothese.

“Het gezin Goossens had het als keuterboertjes op de schrale zandgronden van de Kempen niet breed; er moesten veel monden gevoed worden. Daarom vermoed ik, dat vader Cornelis of zoon Arnoldus of gezamenlijk hebben besloten, dat het beter was dat Arnoldus na de lagere school ging werken als teut. Arnold sloot zich omstreeks 1745 - waarschijnlijk eerst als leerling-chaudronnier (koperslager) - aan bij een compagnie in of bij Asten. Het dorpje lag op een halve daggaans van Hamont. Niet zo ver weg, zodat familiebezoek nog steeds mogelijk bleef. “

Ik weet ondertussen na het bestuderen van de wiki DeurneWiki van de heemkundekring H.N. Ouwerling dat er vanuit Asten ook teuten actief waren en verder dat er destijds een of twee families Goossens woonden. Gezien de extreem jonge leeftijd van Arnold, circa 13 jaar, lijkt het me een serieuze optie dat hij bij een familielid in de regio was ondergebracht. De afstand tussen Hamont en Asten is slechts vijf uur lopen. Het is heel goed mogelijk, dat de voorouders van Cornelis uit Staats-Brabant kwamen en niet uit Loon.

Echter, dat maakt de zoektocht er niet eenvoudiger op. Namelijk, nadat de Meierij van ‘s-Hertogenbosch bij de Vrede van Münster in 1648 als een generaliteitsland was toegevoegd aan de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden Staten was een katholiek huwelijk niet rechtsgeldig meer, terwijl anderzijds het echtreglement van de Staten een boete stelde op het ongehuwd samenwonen. Dit betekent dat bijna alle katholieke huwelijken (die meestal alleen de patroniemen vermelden) nog eens werden overgesloten voor de schepenen of de dominee (die ook vaak de familienamen vermelden) en dus tweemaal voorkomen in het DTB bestand.

Inleiding[bewerken]

Waar hun wieg ook heeft gestaan, ze werden geboren in een Europa dat zich in een alles verwoestende oorlog had gestort. De Dertigjarige Oorlog, die van 1618 tot 1648 duurde en samenviel met de laatste fase van de Tachtigjarige Oorlog, ontwrichtte de samenleving zodanig, dat het niet anders kan dat het ook het leven van onze stamouders moet hebben beïnvloed.

De vrede van Westfalen of Münster in 1648 maakte enkele decennia voordat onze stamouders werden geboren een einde aan deze zwarte periode uit de geschiedenis. De vrede bekrachtigde de verdeeldheid van Duitsland, de machteloosheid van Spanje en de definitieve scheuring van de Nederlanden. Zo moest de Spaanse koning er genoegen mee nemen dat de katholieke godsdienst verboden bleef in de Verenigde Provinciën.

Na de vrede van Munster werd het echter niet rustig, ook niet in graafschap Loon. Karel van Lotharingen of Lorreinen had zijn verloren hertogdom niet terug gekregen en zijn huursoldaten bleven plunderend rondtrekken in het graafschap en verwoeste in 1648 veel plaatsen waaronder ook Hamont en St-Huibrechts-Lille.

Ook de tweede helft van 17e eeuw, wanneer onze stamouders zijn geboren, werden beide Nederlanden geplaagd door invallen van de Fransen, gesteund door troepen van andere mogendheden. Hoewel graafschap Loon officieel niet in oorlog was werd het de gehele 17e eeuw geplaagd door herhaaldelijk doortrekkende Franse, Duitse, Spaanse en Hollandse troepen die steden en dorpen plunderden en verwoestten. Naast de plunderingen stierven ook heel wat mensen ten gevolge van de pest.

Nu er weinig is te vertellen over onze stamouders zelf, biedt dit de kans om wat uitgebreider stil te staan bij die onrustige tijd, de regio en hoe mensen er leefden. Te beginnen met het grote plaatje en zo afdalend naar de regio Hamont.

Spaanse Nederlanden[bewerken]

In de Nederlanden (en ook in graafschap Loon) schoot het protestantisme in de 16e eeuw wortel. Filips II stuurde Alva naar de Nederlanden om dit tegen te gaan met bloedige vervolgingen. Zo liet Alfa graaf Egmont en graaf Hoorn onthoofden op de Grote Markt van Brussel. Dit leidde tot een opstand, die uitmondde in de Tachtigjarige Oorlog en die leidde uiteindelijk tot een tweedeling van de Nederlanden in een deel dat onder Spaanse heerschappij bleef (de Zuidelijke Nederlanden) en een deel waarin de Spaanse heersers hun machtsbasis definitief kwijtraakten (de Noordelijke Nederlanden).

In het Noorden ging de onafhankelijke Republiek der Zeven Provinciën haar Gouden Eeuw tegemoet. Straks meer hierover. In het Zuiden sprak men voortaan over ‘los Países Bajos Españoles’, de Spaanse Nederlanden. Het gebied van die Spaanse Nederlanden kwam grotendeels overeen met wat nu België heet. Hoewel, in het zuiden zouden de Fransen nog wat grond op de Spaanse Nederlanden veroveren en in het noorden de Republiek.

De scheuring van de Zeventien Provinciën zorgde in de Spaanse Nederlanden voor een onvoorstelbare economische puinhoop. Tussen 1578 en 1588 vluchtte de helft van de Vlaamse en de Brabantse bevolking weg. In Zuid-Vlaanderen (dat nu in Noord-Frankrijk ligt) bleef een op de honderd boeren op zijn land. Ook de steden en hun directe omgeving liepen leeg. Het ‘ketterse nest’ Hondschoote was het grootste centrum van de lakennijverheid en de wieg van de Beeldenstorm. In 1580 telde het zo’n 18.000 inwoners en vier jaar later nog maar 385 inwoners. Ten noorden van Gent werden nog maar een op de tien akkers bewerkt en in de stad was tweederde van de bevolking naar het noorden vertrokken en zwierven er zelfs wolven door de straten. In Antwerpen was de helft vertrokken.

De leegloop was dus ongekend. Met hun spullen op een kar vertrok men naar de calvinistische Republiek. Maar anders dan nu hadden waren deze migranten soms best vermogend. Er waren kooplieden, ambachtsmensen, drukkers, wevers, schoolmeesters en zelfs dominees. Tegenwoordig zouden we dit ‘braindrain’ noemen.

De Spaanse Nederlanden stelden niets meer voor. De afzonderlijke ‘Zuidelijke’ Staten-Generaal hebben nog drie keer vergaderd, de laatste keer in 1632. Daarna nooit meer. Wie wat wilde betekenen was al naar het noorden verhuisd of moest naar Madrid. De rest van de adel en van de leidende klasse hield zich bezig met de eigen landerijen, het eigen dorp, de eigen stad. De bloeiperiode van de Bourgondische eeuw, toen Vlaanderen en Brabant leidinggevend waren voor de economische, culturele en politieke ontwikkelingen van Europa was geschiedenis.

Het zuiden kwam onder het bestuur van aartshertogen Albrecht en Isabella. Het noorden had zich in 1588 uitgeroepen tot Republiek der Zeven Verenigde Provinciën.

In 1635 verbond de Republiek zich met Frankrijk, waarna beiden delen aan de grenzen innamen. Zo namen de Fransen Artesië in, het huidige Frans-Vlaanderen, en de Nederlanders onder Frederik Hendrik van Oranje Noord-Brabant en Limburg. Als gevolg daarvan ontstonden in de 17e eeuw de huidige noord- en zuidgrenzen met de Vrede van Westfalen. Deze werd in 1648 getekend in Munster. Hiermee werd de onafhankelijkheid van de Noordelijke Nederlanden, de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën ook door Spanje erkend. Verder kreeg de Republiek definitief het noorden van Brabant in bezit en werd de Schelde gesloten. Dit laatste had grote negatieve economische consequenties voor Antwerpen en de Spaanse Nederlanden, met hierop volgend de ‘ongelukseeuw’ van de Zuidelijke Nederlanden.

Vanwege de uitblijvende betaling van de bruidsschat meende Lodewijk XIV, de Zonnenkoning, via devolutierecht recht te hebben op het bezit van de Spaanse Nederlanden. Met deze juridische basis zetten drie Franse legers zich begin 1667 in beweging richting de Spaanse Nederlanden. De Spanjaarden werden tijdens de oorlog overlopen door de Fransen. De Franse opmars leidde tot bezorgdheid in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. De Nederlanders sloten snel vrede met de Engelsen en raadspensionaris Johan de Witt wist vervolgens een verbond te sluiten met Engeland en Zweden tegen Frankrijk, de zogeheten Triple Alliantie (Drievoudig Verbond). In zijn zoektocht naar glorie werd Lodewijk XIV gestuit door de nietige Republiek en hij zag dit als verraad. Niet lang daarvoor had hij namelijk een verbond met de Republiek gesloten om de Nederlanders te hulp te schieten in hun conflict met Engeland.

Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden[bewerken]

Kaart van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden
Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden

Onmiddellijk nam hij stappen om de Republiek te isoleren. Zweden en Münster werden snel omgekocht. De Engelse publieke opinie was wantrouwig tegenover Lodewijk XIV, maar voor de Engelse koning Karel II kon een oorlog tegen de Republiek in zijn voordeel uitwerken. Een oorlog zou vermoedelijk leiden tot de val van de staatsgezinde regering, waardoor zijn neef Willem III de macht zou krijgen. Het bood ook mogelijkheden om het Nederlandse handelsmonopolie te vernietigen.

Frankrijk streefde verder ook naar natuurlijke grenzen en dat was de Rijn. Het jaar 1672 staat dan in de Nederlandse geschiedenis bekend als het Rampjaar. Volgens een Nederlands gezegde was "het volk redeloos, de regering radeloos en het land reddeloos". In dit jaar begon de Hollandse Oorlog en werd de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden aangevallen door Engeland, Frankrijk en de bisdommen Münster en Keulen. In plaats van door de Zuidelijke Nederlanden te trekken, trok het Franse leger via het prinsbisdom Luik en het prinsbisdom Keulen om de verdedigingslinie van de Republiek heen. De belangrijkste staatsgezinde regent was Johan de Witt. Samen met zijn broer Cornelis verloor hij in dit jaar niet alleen zijn ambt maar werden beide broers door een woedende opgezweepte menigte ook vermoord.

Nadat een eeuw geleden het onderwaterzetten van land een effectieve verdedigingswijze was gebleken, werd in het Rampjaar 1672 in allerijl een waterlinie tussen de Zuiderzee en de Merwede ingericht om de Franse troepen onder Lodewijk XIV tegen te houden voor zij ook Holland zouden veroveren. De Republiek bereikte in 1672-1673 zijn militaire hoogtepunt en de buitenlandse troepen moesten zich terugtrekken. Maar de Fransen hadden het land geplunderd en de oorlog had de Republiek veel geld gekost, de staatsschuld was enorm. De bouw van oorlogsschepen begon achterop te lopen en het was het einde van de Nederlandse Gouden Eeuw. Als symbool hiervan gold het (eerste) failliet van de West-Indische Compagnie (1674). Lodewijk XIV had de Republiek als grootmacht gebroken.

Oostenrijkse Nederlanden[bewerken]

De tactiek van verschroeide aarde die Lodewijk XIV toepaste, hadden ook Vlaanderen vernield. Van 1675 tot 1800 was er in Vlaanderen geen noemenswaardige industrie meer. In de tijd van de Spaanse Successieoorlog kwamen de Zuidelijke Nederlanden weer in Nederlandse handen. De Nederlanden werden echter niet herenigd, doordat bij de Vrede van Utrecht (1713) de Zuidelijke Nederlanden aan de Habsburgse monarchie kwamen. De Oostenrijkse Nederlanden bestonden nu ongeveer uit het huidige België (zonder het prinsbisdom Luik), Luxemburg en enkele aangrenzende gebieden. De Oostenrijkse Nederlanden bleven bestaan van 1713 tot 1794. De eerste twee Oostenrijkse vorsten, keizer Karel VI en keizerin Maria Theresia, voerden hun voorzichtige hervormingen geleidelijk door.

Prinsdom Luik[bewerken]

Echter, onze familie Goossens woonde niet in de Oosterijkse Nederlanden, maar in prinsbisdom Luik. Het prinsbisdom had zich met redelijk succes verzet tegen het Bourgondische huis en daarom ook nooit officieel onderdeel geworden van de Habsburgse Nederlanden of Zeventien Provinciën (1543-1585), noch van de Spaanse en nu de Oostenrijkse Nederlanden (1715-1795). Het bleef deel uit maken van de West-Rijnland-Westfalen Kreits (rood) binnen het Heilige Roomse Rijk (geel) en bleef min of meer onafhankelijke staat tot de Franse annexatie in 1795.
Het prinsbisdom Luik streefde een neutraliteitspolitiek na. Luik had hierdoor de vrijheid met alle oorlogvoerende partijen handel te drijven. Maar de neutraliteit was door de grotere landen erkend onder voorbehoud van doortocht voor hun troepen. Het gevolg voor het prinsbisdom was een niet nalatende stroom van troepen die het gebied doorkruisten in allerlei richtingen. Vooral de plattelandsbevolking had van die militaire doortochten veel te lijden. De toenmalige legers bevoorraadden zich in de streek waar ze voorbijtrokken of verbleven. Ze waren verplicht hun 'leeftocht' te betalen. Daar kwam gewoonlijk niets van in huis, zodat het platteland stelselmatig verarmde.

Graafschap Loon[bewerken]

Kaart van graafschap Loon
Graafschap Loon

Onze stamvader zal omstreeks 1670 zijn geboren, mogelijk in de buurt van Hamont in Graafschap Loon. Het graafschap Loon ontstond in de 11e eeuw en strekte het zich uit over een groot deel van het huidige Belgisch-Limburg. Tot 1366 bleef de graaf van Loon een rol van betekenis spelen, maar doordat de familie uitstierf palmde de machtige buur, de prinsbisschop van Luik dit graafschap in. Het graafschap was vanaf dat moment in persoonlijke unie met het Prinsbisdom Luik of in het Frans Principauté de Liège.

Geologisch gezien bestond het graafschap uit drie delen, namelijk in het zuiden een Haspenhouws deel, in het midden een Maaslands deel en in het noorden de Kempen. Door zijn bodemgesteldheid van voornamelijk schrale zandgronden en drassige moerassen, waren de Kempen economisch slechts weinig ontwikkeld. De uitgestrekte heidevelden leende zich voor schapenteelt; de wol werd via Antwerpen verhandeld met Engeland. Voorts was er een klein beetje bosbouw en op kleine percelen wat landbouw. Dit leverde echter zo weinig op, dat deze keuterboeren hun inkomsten moet aanvullen met andere werkzaamheden.

De wereld was voor boeren en dagloners heel klein. Ze reisden zelden of nooit verder dan de naastgelegen marktplaats of een bedevaartsoord. Maar toch was het ook niet zo dat de dorpen helemaal geïsoleerd lagen. Het plaatselijke verkeer verliep tussen de boerderijen en gehuchten. De kerk en de molen waren vaak het centrum van een net dat naar alle zijden uitstraalde. Binnen de gehuchten was er vaak de gehuchtstraat waaraan de meeste boerderijen stonden. Let wel, het waren geen wegen in de betekenis van nu, maar meer zandpaden en in dorpen en steden had je zo af en toe een klein stukje bestraat. Op tolplaatsen, markten en bruggen kwamen deze paden samen om vervolgens weer uit te waaieren. Soms was er sprake van een “zomerweg” die parallel liep aan een “winterweg”. De ervaring had dan geleerd welke baan in welk seizoen het best begaanbaar was. Paden door brede natte gebieden werden soms opgehoogd, met ergens halverwege een voorde of brug. Dergelijke wegen heten ‘dijk’. In tegenstelling tot de Hollandse dijken die het water keren, laten de Kempische dijken het water door. Ze dienden allen maar om een nat gebied over te steken. Verder werd de streek doorsneden door een aantal oude doorgaande verkeersroutes, zoals die tussen Antwerpen en Roermond. Er was ook een route tussen Breda en Maastricht en dwars hierop een route tussen ’s Hertogenbosch en Maastricht.

De Kempen[bewerken]

Kaart van de Kempen
De Kempen

Sinds de kaalkap in de middeleeuwen zag de Kempen er hetzelfde uit. Een barre, uitgestrekte streek met veel moerassen en vennen, waar heide een zeer prominente plaats innam. Het krioelde in die tijd van de wolven.
De Kempen worden voor het eerst beschreven in 1055, het gebied heet in deze eerste beschrijving "helemaal ongeschikt voor enig menselijk ondernemen". En ten tijde van onze stamouders was het nog steeds een armlastig gebied waar de tijd stil stond. Centra van enige betekenis, waar ambacht en een bescheiden huisindustrie bloeide, zoals Hasselt, Sint Truiden, Tongeren, Luik en Maastricht lagen ver weg. Door de voortdurend ellende, ziekten, misoogsten enz. gingen mensen zelfs op zoek naar zondebokken. Er vonden in die tijd nog steeds heksenvervolgingen en heksenverbrandingen plaats, waarbij de bekentenissen door martelingen werden afgedwongen.
Zelfs tot de jaren vijftig van de vorige eeuw was de gemiddelde Kempenaar nog steeds een godvrezende keuterboer, een menstype dat droomde van "een hoeve", "schoon vee", "puik land" en dan, "als bekroning, een pastoor in de familie". Zo ook mijn eigen grootouders, die maar wat trots waren op hun zoon Gerard die priester en hun dochter Jo die non was. De Kempenaren waren verder bescheiden en hielden er niet van om uit de band te springen. Iets wat ik herken in mijn vader Koos Goossens, de schooldirecteur. Ook hij moest niks van kapsones hebben.

Oorlogen dompelde de Kempische gemeenschap in bittere armoede. Ieder gezin richtte zijn eigen lemen huisje op en onderhield dit zelf, zorgde voor de landbouwproducten en de veeteelt, voor het vlees en brood. Bijna alle woningen beschikte over een eigen bakoven. In veel gezinnen werd schapenwol gesponnen en het nodige laken voor de kleding geweven, of vlas verbouwd, geroot en tot linnen verwerkt. Slechts een gering aantal bewoners voorzag in producten en diensten, die elke samenleving nodig had en de meesten onder hen deden daarbij aan landbouw. Zij bakten potten en kareelstenen, looiden leer, brouwden het bier dat in zelfgemaakte vaten werd bewaard, maalden het koren, vervaardigden of herstelden schoenen, klompen, wielen, paardentuig, enz. In elk dorp volstond meestal één vertegenwoordiger van elk beroep of ambacht. Alleen de pastoor, de kapelaan of rector, de onderwijzer, de chirurgijn, de griffier van de schepenbank, de gemeenteschrijver en de rentmeester behoorden tot de enkelingen die studies hadden gevolgd en zonder veel handenarbeid door het leven gingen. Vaak was het ook nog eens zo dat zo’n persoon meerdere functies invulde. Weinig ouders hadden het geld en de ambitie om de kinderen grondig onderricht te laten volgen. Zelfs schepenen, vaak gegoede landbouwers, waren ongeletterd. Door de grote armoede vertrokken veel bewoners naar de Noordelijke Nederlanden, die in de 17de eeuw een Gouden Eeuw beleefden.

Teuten[bewerken]

Door de armoede kwam er in de Kempen een bijzondere vorm van kleinhandel tot ontwikkeling, namelijk de teutenhandel. Zij verbleven in hun handelsgebied van maart tot december en keerde in de winter naar hun dorp terug. Hamont zou vanaf het eind van de 17e uitgroeien tot een van de belangrijkste handelscentra, ook Lille was een teutendorp.
Het waren uiteraard vooral jonge en sterke krachten die de teutenarbeid aankonden. Tijdens hun reis in den vreemde verdienden zij hun brood als veehandelaars, lakenverkopers, dierenlubbers, ketelboeters of marskramers met allerlei waren. In de teutenregio, een 40-tal aan elkaar grenzende dorpen in Limburgse, Noord-Brabantse en Antwerpse Kempen, lag het ambt Pelt-Grevenbroek centraal. De teutenhandel werd doorgaans met landbouwactiviteiten gecombineerd. Het was naar Kempense maatstaven een lucratieve handel. Sommige teuten deden goede zaken en bouwden dan mooie huizen in hun dorp. Lille telt nog een tiental teutenwoningen. Toch de meesten verdienden genoeg om de zekerheid van het landbouwbedrijf op te geven en uitsluitend van de handel te gaan leven.
Het ambacht van ketelaar is een voor de Kempen een ‘oud’ beroep, evenals het rondtrekkend uitoefenen ervan. Een zekere Symon Coppens, een Neerpeltse vrachtrijder, en Jan Goessens (waarschijnlijk weer dezelfde als die van zojuist) haalden ketels bij Wouter Segers in Antwerpen: de eerste in 1533, de tweede voor 28 Rijnse gulden in 1542. Later zou onze voorouder Arnoldus Goossens uit Hamont ook het ambacht van ketelaar uitoefenen en uiteindelijk naar Gennep emigreren. Onderzoek wijst uit, dat onder de uitwijkelingen zich een opmerkelijk veel ketellappers (33%) bevonden. Dezelfde ketelboeters bezochten bij herhaling steeds dezelfde gewesten. Ook de term ‘frequenteren’ wijst hierop. Vaak vestigden zij zich uiteindelijk definitief in de voor hen vertrouwde streek.

Keuterboeren[bewerken]

In de Kempen bezaten de keuterboeren maar enkele hectaren per bedrijf. Ontginning kon slechts stukje bij beetje plaatsvinden, want er was nauwelijks genoeg mest om een redelijke opbrengst van het bestaande bouwland te winnen. De meeste boeren leefden van producten die op eigen grond waren voortgebracht. Soms werd er op de beste gronden gezamenlijk rogge en haver verbouwd. Iedere boer zorgde voor zijn eigen perceel, maar hij had dan niet de vrijheid om een andere gewas te kiezen. Ook het oogsten ging dan gezamenlijk en onder toezicht van de inner van de tienden. Boekweit werd vaak op minder goede gronden verbouwd, en onder minder strikte regels. Geld was nauwelijks voorhanden. In de late middeleeuwen trok de rentmeester jaarlijks vaste rondjes langs de dorpen om daar cijns (belastingen) op te halen. Hoe kwamen de boeren dan aan geld om deze cijns te kunnen betalen? Dit, door een deel van hun producten op een lokale markt te verkopen en of als Teut wat bij te verdienen. Op plaatselijke (jaar)markten werden de landbouwproducten van de dorpen en gehuchten aangeboden. Van daaruit ging het naar grotere plaatsen zoals Oirschot, Eersel, Eindhoven of Weert en van daaruit naar de grote steden ’s-Hertogenbosch of Roermond.

Mensen werkte vele maanden twaalf tot achttien uur per dag en schakelde hun kinderen al vroeg in bij het arbeidsproces. Weinig kinderen bezochten dan ook de school. De bevolking groeide nauwelijks als gevolg van honger, ziekte en gebrek. De omvangrijke kindersterfte had tot gevolg dat de meeste gezinnen niet groot konden worden. Bedelarij, roof en drankmisbruik kwamen op grote schaal voor. Koken en het “huis” verwarmen gebeurde met hakhout. Op de randen van de bochten en de grote dorpsakkers, maar ook tussen percelen grasland in de broeken, goren en beekdalen, groeide allerlei hakhout: struiken van eik, els en andere houtige soorten die om de zes of acht jaar zo gekapt werden, dat ze weer uitliepen. Het hakhout werd zorgvuldig onderhouden door bijplanten van zelf gekweekte heesters.

Hamont en Lille[bewerken]

De stad Hamont was de tiende en meest noordelijk stad van Graafschap Loon en lag in een overgangszone tussen een eerder drassig gebied ten zuiden en een droger gebied ten noorden. In de vroege middeleeuwen maakte Hamont samen met Achel en Sint-Huibrechts-Lille deel uit van het kloosterdomein van Sint-Servaas te Maastricht. Binnen de heerlijkheid Grevenbroek ontwikkelde het stadje Hamont zich als het economisch en politiek centrum. Het kreeg dankzij zijn strategische ligging op de grens tussen Weert en den Bosch beperkte stadsrechten. In 1585 wordt Heerlijkheid Grevenbroek (Achel, Sint-Huibrechts-Lille en het stadje Hamont) toegevoegd aan de Schepenbank van Pelt en ontstond het drossaardambt Pelt-Grevenbroek met elf gemeenten, die in Hamont resideerde. We zouden nu spreken van een gemeente. In die tijd had Hamont het een omwalling met twee poorten, de Achelpoort (ten westen) en de Budelpoort (ten noord-oosten) en werd het voorzien van water door de Walbeek. Hier buiten woonden vooral landbouwers, maar ook binnen de stadsmuren kwamen hoeven voor. Ondanks de stedelijke titel was Hamont hoofdzaak agrarisch gebleven.

Ook het in de buurt gelegen dorp Lille beschikte over een verdedigingswerk, namelijk een schans. Schansen lagen meestal in moeilijk toegankelijke gebieden. Rond een stuk grond, soms een hectare groot, werd door de deelnemers een gracht gegraven van 4 à 5 meter breed. Met de opgedolven aarde werd een wal aangelegd (2 à 3 meter hoog) die met houtgewas werd beplant of met palen en vlechtwerk versterkt. De toegang werd afgesloten met een ophaalbrug en een poort, soms ook met een 'voorschans'. Bij de ophaalbrug stond het poorthuis waartegen een oven gebouwd was. Hierin woonde de portier of schansmeester die permanent toezicht had op de schans. Hij moest de eigendommen van de gemeenschap binnen de schans bewaken en daarbij in ’t oog houden wat er op of rond de schans gebeurde. Daarnaast bestond er een waterput, een bakoven en voorzieningen voor een korte belegering zoals voedsel, veevoeder, hout, huisgerief.

Hamont en Lille hadden wel al een school. Verder liep de postroute tussen Holland en Maastricht via Hamont. In Hamont werden poststukken van de Hollandse post overgedragen aan de postdienst richting Maastricht en vice versa.

Oorlog en epidemieën[bewerken]

Het onbeduidende Loonse Kempen bleef als onderhorig gebied van Prinsbisdom Luik gespaard van oorlogen op eigen grondgebied. Maar de troepen en bendes van de oorlogvoerende partijen hadden er wel vrije doortocht en respecteerden de neutraliteit van het prinsbisdom Luik niet. Het gebied werd eeuwen lang bijna jaarlijks geplaagd door buitenlandse legers die door het gebied trokken, met als gevolg moordpartijen, verkrachtingen, voedsel- en paardenvorderingen, vernielingen en brandstichtingen en als gevolg hiervan heel veel plagen, zoals dysenterie, pest, cholera, tyfus en pokken. In de jaren 1635/36 stierf maar liefst 1/3 deel van de bevolking.

“Toen de pest in 1580 ook in Sint-Huibrechts-Lille woede, werd het kind van een zekere Jan Goessens weggebracht, maar de moeder kwam het halen omdat het naar school moest!”(Meertens) Was deze Jan Goessens een voorvader van onze Cornelis Goossens? We zullen het nooit weten.

Met de Vrede van Westfalen (1648) kwam een einde aan de Dertigjarige Oorlog. Maar toch bleven vreemde troepen in het land rondtrekken, zoals de troepen van de hertog van Lotharingen, Karel IV. Bij de ondertekening van de vrede in 1648 mislukte diens poging het hertogdom Lotharingen weer in zijn bezit te krijgen. In de winter van 1652-53 waren de Lorreinse troepen gaan muiten en vielen ze de Kempen binnen en plunderen en staken branden in Hamont, Peer, Beringen, Bilzen en Herk-de-Stad en onderschepten vanuit Stein en Urmond het verkeer op de Maas en de weg van Maastricht naar ‘s-Hertogenbosch. De Lorreinen veroorzaakten herhaaldelijk epidemieën van dysenterie, onder andere in 1654, maar ook later nog. Karel van Lotharingen werd uiteindelijk in Antwerpen gevangen gezet en naar Toledo overgebracht. Daarna kende de stad weer wat bloei.

Kleine IJstijd[bewerken]

Niet alleen oorlog en epidemieën maar ook koude winters teisteren de regio. De winter van 1683-1684 valt halverwege november in. Na enkele weken vorst bevriezen alle grote rivieren in Europa en op 2 januari is de Vlaamse kust tot 2 mijl uit de kustlijn bevroren en ligt de Schelde in Antwerpen geheel dicht. In Nederland vriest het zeven weken lang, met over het algemeen rustig en helder vriesweer, met weinig sneeuw. Dit is dan ook de reden dat er zeer grote ijsdikten worden gemeten, tot twee Rijnlandse voeten (63 centimeter). Pas half februari valt in West-Europa de dooi in.

Schilderij van Hendrick Avercamp, thema Winterlandschap met ijsvermaak
Hendrick Avercamp - Winterlandschap met ijsvermaak

Ook in 1673-1674 is de winter lang en koud: de binnenwateren, de grote rivieren en zelfs de Zuiderzee zijn tot twee keer toe dichtgevroren. Wederom vriest het al halverwege november en ligt er begin april nog steeds ijs. De lente is kort en hevig, de zomer koel en buiig met veel onweer. Op 1 augustus 1674 raast een orkaan, bekend onder de naam ‘Het Schrickelik Tempeest‘ over België en Nederland. In Utrecht richtte een tornado een enorme ravage aan en stort het schip van de Domkerk in. De winter van 1708-1709 is de koudste van het tweede millennium. Tijdens een vorstperiode van 40 dagen stierf het vee in de schuren en bevroor de gehele graanvoorraad met als gevolg een hongersnood. In de koudste winter sinds mensen-heugenis spleten zelfs loofbomen open gingen fruitbomen massaal verloren. Zoon Cornelus Goossens is dan al geboren,

Naast de koudste winters sinds mensenheugenis liet de natuur zich ook van een andere kant horen. Op 18 september 1692 om 14.15 uur werd in West Europa de zwaarste aardbevingen, met een kracht van 6,3 op de Richterschaal, gevoeld sinds mensenheugenis. Het epicentrum lag bij Verviers, een van de 23 Goede Steden in het Prinsbisdom Luik. Op 22 april 1699 was er wederom een aardbeving, nu met een kracht van 4.0 op de Richterschaal.

Familie[bewerken]

Volgens de volksgebruiken in de Kempen hadden jongens en meisjes die verloofd waren het recht om met elkaar geslachtsgemeenschap te hebben. Het was zelfs geen bezwaar dat het meisje al in verwachting was op het ogenblik dat zij trouwde. Integendeel, dit was het bewijs van haar vruchtbaarheid en het motief waarom de jongen met haar trouwde. De Kerk wilde hier echter niets van weten. Bruid en bruidegom moesten wachten tot na de inzegening van het huwelijk om met elkaar naar bed te gaan en zodoende het huwelijk te consumeren, zoals de Kerk dat noemde. Vanaf het ogenblik dat een geldig gesloten huwelijk geconsumeerd was door geslachtsgemeenschap, was het onverbrekelijk, of er nu kinderen van kwamen of niet.

Daarnaast trouwde men een partner in een kring van sociaal gelijken of bijna gelijken, vaak zelfs beroepsgenoten. De laagste sociale klasse die leefden in de min of meer geïsoleerde plattelandsdorpen huwden ook binnen de eigen of naburige woonplaats. Huwelijken hadden een sterk, door ouders en familieleden, gearrangeerd karakter en de onderhandelingen die naar het contract moesten leiden, konden lang en taai zijn. Het is waarschijnlijk dat onder de laagste sociale klasse de meeste vrijheid bij de partnerkeuze bestond. [Donald Haks, Huwelijk en gezin in Holland in de 17de en 18de eeuw. HES Uitgevers, Utrecht 1985].

Vanaf ongeveer 1600 legden pastoors parochieregisters aan, waarin dopen, overlijdens en huwelijken opgetekend werden. Hieruit blijkt dat de huwelijksleeftijd in die tijd vrij hoog lag: het was normaal dat zowel het meisje als de jongen naar de 30 jaar gingen wanneer ze trouwden; de bruid was gewoonlijk iets jonger dan de bruidegom. Dit om economische redenen: ze moesten voor hun eigen onderhoud kunnen instaan. Deze hoge huwelijksleeftijd bleek ook nog eens een efficiënt middel tot geboortebeperking. Zo’n 10% trouwde helemaal niet en gingen inwonen bij hun getrouwde broer of zus. Gemiddeld werden er zes kinderen geboren, waarvan ongeveer de helft op jonge leeftijd stierf. Onze stamouders kregen vijf zonen en twee dochters en mij is niets bekend van kindersterfte. Hieronder de namen van de bekende kinderen:

  • i. Cornelis (1700–1779)
  • ii. Gisbertus (?–1740)
  • iii. Nicolaas (?–1751)
  • iv. Maria (?–1763)
  • v. Catharina (?–1764)
  • vi. Arnoldus (?–1772)
  • vii. Adrianus