Teuten
Koperhandel is mogelijk de oudste verschijningsvorm van teutenhandel. Ze trokken met ketels en andere koperen voorwerpen gepakt en gezakt naar hun verre handelsgebieden. Ze vertrokken in de lente, alleen of in groepen, naar andere streken om daar te venten of er een winkel open te houden. In de winter keerden ze terug om hun tijd thuis door te brengen.
De Teutenhandel is iets typisch Kempisch en het teutengebied van de Kempen waren overal koperteuten aanwezig, bekende centra zijn Neerpelt, Eksel, Overpelt en Luyksgestel.
De drie belangrijkste specialismen waren:
- De ketellappers: Zij vormden ongeveer de helft van de Teuten. Ze verkochten potten, pannen, keukengerief, sloten en soms zelfs vuurwapens. Apparatuur voor een smidsvuur namen ze af en toe in een rugmand mee;
- De pakdragers: Zij handelden in mutsen, neusdoeken, kousen, beddegoed, tijk, kant, zijde, enz. Ze vormden ongeveer 1/3 van de Teutenpopulatie;
- De snijders: Zij kenden de veemarkt goed en zorgden vooral voor het groot vee 2;
De Teuten verenigden zich in vennootschappen, compagnieën, bestaande uit meesters en knechten. Zij hadden onderlinge akkoorden over hun te bereizen handelsroutes, om concurrentie zoveel mogelijk uit te schakelen. Het doel van deze vennootschappen was het samenbrengen van kapitaal, het onafhankelijker staan in het buitenland, het samen een streek afromen, de opleiding van jongeren enz.
De voorwaarden waaraan een knecht moest voldoen werd nauwkeurig op papier gezet en hierover werd voor de notaris een akte opgemaakt. De knechten moesten kunnen lezen en schrijven, hun opleiding lette vooral op warenkennis, vreemde munten, maten en gewichten, krediet, boekhouding, talen e.d. Het leergeld was hoog, de knechten moesten ten minste 17 jaar oud zijn, maar als de ouders het leergeld niet konden betalen werd er uitstel toegestaan.
Het eerste gevaar was dat Jan modaal, of zelfs de overheid, iedereen die over de straat liep over dezelfde (negatieve) kam zou scheren. Om dat gevaar te keren voorzagen ze zich van een bewijs van goed gedrag. De getuigschriften werden voor Nederland in het Duts (d.w.z. het Nederlands) en die voor Duitsland in het latijn opgesteld.
Het tweede gevaar was dat de Teuten vroeger te voet naar hun handelsgebieden moesten gaan,wat een week of meer kon duren. Op deze wegen waren vaak rovers, bandieten, deserteurs, enz. Om zich te beschermen trokken ze vaak in groepjes en hadden een lange stok om hun pakken aan te hangen. In deze stok zat een lang, scherp lemet dat zij in nood als zwaard konden gebruiken. Sommigen lieten nog voor hun vertrek een testament opmaken. Veel Teuten waren nooit teruggekeerd en men weet niet wat hun was overkomen1.
De Teuten van Hamont-Achel zijn in het midden van de 17de eeuw naar Nederland gaan trekken. Dit kan kloppen, want de registers der schepenbank van Hamont bevatten contracten van 21 februari 1685 tussen meesters en gezellen voor het drijven van handel in andere streken. Het is zelfs mogelijk dat dit daarvoor nog gebeurde zonder geschreven overeenkomsten. In de 18de eeuw waren de voornaamste Teuten: Ballings, Bernearts, Claes, Daniëls, Feyen, Joosten, Lenders, Rijcken. Zij bezochten Nederland, Duitsland en de streek van de Lorreinen. In deze gebieden werd hun in deze eeuw verplicht vaste winkels op te richten 2.
In Oeffelt, een dorp aan de andere kant van de Maas, was een belangrijke Teuten-verzamelplaats, een depot van Teuten-bedrijven. De goed georganiseerde teutenhandel bracht veel geld op: de teuten waren vaak rijker dan hun dorpsgenoten, hetgeen ook uit hun fraaie huizen bleek. Ze droegen aanzienlijk bij tot de plaatselijke economie en deden met hun geld ook wel goede werken. Een aantal moderne ondernemingen is mede voortgekomen uit teutenkapitaal. Enkele bekende daarvan zijn C&A en Unilever 2.
Arnoldus Goossens was koperslager (Frans: chaudronnier) en ging van boerderij naar boerderij en repareerde daar het koperwerk. En er waren in die tijd veel koperen gebruiksvoorwerpen en siervoorwerpen, zoals ketels, pannen en potten, voeders en nog veel meer. De rondtrekkende Teuten uit de Kempen kwamen elk jaar rond dezelfde tijd en de boer en zijn vrouw rekenden daar ook op.
Zij verhandelden niet alleen allerhande koperen voorwerpen zoals grote marmieten, kleine ketels en pannen in alle vormen of eenvoudige koperen banden, maar zij herstelden bestaand koperwerk, vandaar hun naam ketelbuters of ketellappers. Zij beschikten over een grote maal of ketellapperszak en gereedschap. Veel teuten kochten het koper op krediet en betaalden hun leveranciers na afloop van het handelsseizoen.
De verwerking van koper werd meestal uitbesteed. Het lapwerk beperkte zich veelal tot het vertinnen. In de 18de eeuw verkochten de koperteuten steeds meer ijzerwaren, vooral messen, zeisen, sikkels, enz. Veel koperteuten handelden in hun ééntje of in kleine compagnieën van 2 tot 3 man. Koper als grondstof kon de teut op veel plaatsen aanschaffen, maar de streek van Aken en Keulen had wel een bijzondere voorkeur.
Bronnen en notities[bewerken]
- Teuten in Hamont-Achel. (z.d.). Teuten. Geraadpleegd op 19 januari 2022, van http://geocities.com/medjemme/pagina2.htm
- Teut (handel). (z.d.). WikipediA. Geraadpleegd op 19 januari 2022, van https://nl.wikipedia.org/wiki/Teut_(handel)
- Teuten in Hamont-Achel. (z.d.). Teuten. Geraadpleegd op 19 januari 2022, van http://www.geocities.com/medjemme/pagina4.htm