Johan van den Loe

Uit OpenWiki
Versie door Admin (overleg | bijdragen) op 24 jun 2022 om 12:25 (1 versie geïmporteerd)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

  Johan van den Loe


Bestand:Wapen Von Loe.jpeg
Wapen Von Loe

  Algemene informatie

Voornamen

Geboren

 

 

Overleden

 

Nationaliteit

Vader

Moeder

Titulatuur

Johan

1405/06

Op burcht Vondern

(bij Oberhausen)

23 augustus 1476

 

Kleefse

Wessel von Loë tot Holte  (- 1456)

Elsken von Overhaus  (- 1450)

Ridder

  Gezin

Huwelijk

 

 

Kinderen

 

 

 

 

 

Christina (Stina) van Eyll

1429

 

Wessel(1895)

Bruen (1896)

 

 

 

 

  Functies

 

 

 

 

 

 

Ambtsman

Richter

Hofmeester

  Stamreeks

Stamreeks 1
39. Richard Goossens
38. Jacobus Henricus (Koos) Goossens
37. Johannes Hendrikus (Harry) Goossens
36. Maria Catharina van Well
35. Jacobus van Well
34. Maria Hendriksd van de Loo
33. Johann Heinrich Hendrik van der Loo
32. Wilhelmus (Willem) van der Loo
31. Johannes van der Loo
30. Petrus van de Loe
29. Engel Peters Soen van de Loe
28. Petrus van de Loe
27. Hendrick van de Loe
26. Jan van de Loe
25. Jan van de Loe van Abroek
24. Johan van den Loe (de Oudste)
23. Bruen (Bruno) van den Loe
22. Johan van den Loe
21. Wessel van den Loe
20. Hadewych Stecke
19. Goswin II Stecke zu Holten
18. Goswin I Stecke
17. Agnes von Altena von Limburg-Isenburg
16. Sophie von Limburg
15. Walram III van Limburg
14. Hendrik III van Limburg
13. Hendrik II van Limburg
12. Walram II "Paganus" van Limburg
11. Hendrik I van Limburg
10. Jutta van Luxemburg
9. Gerberga van Boulogne
9b. Mathilde van Leuven
8. Gerberga van Neder-Lotharingen
8b. Karel van Neder-Lotharingen
7. Karel III van West-Francië (de Eenvoudige)
6. Lodewijk IV (van Overzee)
5. Karel III van West-Francië (de Eenvoudige)
4. Lodewijk II van West-Francië (de Stamelaar)
3. Karel II (de Kale)
2. Lodewijk I (de Vrome)
1. Karel de Grote

Korte biografie[bewerken]

Johann van den Loe is ca. 1405 geboren. Zoon van Wessel van den Loe (Bef. 1402 - 29 sep 1456) en Elske (Elisabeth) van Averhuis\Overhaus (- 24 nov 1450). Hij is in 1429 met (Christina) van Eyll (ca. 1409 - ) getrouwd. Zij kregen de volgende vier kinderen:

  • i. Elisabeth (Elske) von Loe (1431 - ca. 1486)
  • ii. Wessel van den Loe zu Wissen (10 okt 1443 - 25 sep 1509)
  • iii. Christina van Loe (1451 - 1470)
  • iv. Margaretha van den Loe

Met zijn bijvrouw (onze voorouder) Belken (Heylken) van Abroeck (ca. 1425 - ) kreeg Johann een onecht kind:

  • v. Bruen (Bruno) van den Loe >small>(ca. 1445 - 1509)

Verder had Johann nog een relatie met Elke van der Horst ( - ).

Johann is op 24 aug 1476 in Holte gestorven.

Bronnen[bewerken]

De belangrijkste twee bronnen voor deze pagina zijn: het artikel “De Ambtman Ridder Johan van den Loe” van Theo J.G. Goossen en het boek “Overzicht van de geschiedenis van de Nederrijnse territoria tussen Maas en Rijn, deel II (1288-1500) uit 1982 van prof. dr. W. Jappe Alberts aangevuld met Wikipedia artikelen en andere documenten.
Tijdens mijn onderzoek naar mijn voorouders heb ik geleerd hoe belangrijk het is valide en betrouwbaar onderzoek te doen en telkens weer tussenresultaten te evalueren, verbeteren en waarderen. Voor deze familie Van de Loe/van de Loo heb ik hiervoor onder meer dankbaar gebruik gemaakt van de Loo-kronieken, een uitgave van de stichting Loo-Archief. Informatie uit deze kronieken die ik niet heb terug gevonden in andere bronnen zijn alleen opgenomen in mijn privé Wiki-omgeving, dit omdat het niet is toegestaan uit deze kronieken te publiceren.

Inleiding[bewerken]

Over de grensstreek tussen hertogdom Kleef en hertogdom Gelre is niet veel terug te vinden in Nederlandse geschiedenisboeken. Maar het was in de 15e eeuw een politieke wespennest. De graven van Mark waren door huwelijk ook graaf en uiteindelijk zelfs hertog van Kleef geworden, maar raakte de zeggenschap over graafschap Mark kwijt door toedoen van aartsbisschop van Keulen die zelf de leidende macht wilde zijn in de regio en de combinatie Mark-Kleef niet zag zitten. Daarnaast leek de expansiedrift van de Bourgondiërs niet te stuiten, hetgeen de relatie tussen hertogdom Gelre en hertogdom Kleef op scherp zette. Dit laatste bood de opportunist Johan van den Loe kansen.
Voor meer achtergrondinformatie, hier een overzichtje van de voor deze geschiedenis belangrijke graven van Mark-Kleef en hier een samenvatting van de politieke belangen in de regio in de 15e eeuw.

Geboren[bewerken]

Afbeelding van Huis Loe
Huis Loe21

Johan van den Loe is in 1405 of 1406 op de Loe-burcht (en/of Vondern) in Marl geboren. Het huis is in 1864 door de laatste eigenaar, de hertog van Arenberg afgebroken 32..

Van 1111 tot 1705 bezat het adellijke geslacht Van de Loe / Von Loë hier een waterburcht. Marl lag bij de vestingstad Recklinghausen. Vest Recklinghausen en ook hertogdom Westfalen waren nevengebieden van het keurvorstendom en hadden in hoge mate zelfbestuur en privileges 35. Hiermee was het geslacht Van de Loe onderdaan van de Keulse aartsbisschoppen. Keur-Keulen grensde aan de hertogdommen Berg, Gulik, Gelre en Kleef, maar wilde in de tijd van Johan van den Loe de dominante factor zijn in de regio.

De geboortedatum weten we, omdat op 5 december 1449 Johan op de leeftijd van 44 jaar als getuige werd verhoord. De daar nog bestaande “Loe”-molen was een deel van het toenmalige bezit.

Oude foto van de Loe molen
Loe molen

Johan is zoon van ridder Wessel (III) von Loë tot Holte (- 1456), Kleefs ‘hofmeister’ en ‘ambtman van de Lymers en Elisabeth (Elsken) von Overhaus (- 1450) 1. De bewezen geschiedenis van de familie begint bij zijn grootvader Knaap Wessel vamme Loe 2. De familie heeft de “verhuizing” van Westfalen naar de Nederrijn aan Johan z’n initiatief te danken.

Kaart van Recklinghausen
Vest Recklinghausen

Als stamhouder van het oorspronkelijke familiebezit “Loe” in Marl bij Recklinghausen werkte hij als burgtbeheerder in loondienst bij de hertog van Kleve,

Familiewapen[bewerken]

Johan zegelde met een kram als familiewapen. Het is een ietwat op de letter U lijkende, maar dan van weerhaken voorziene symbool. Dit wordt in de Duitse heraldiek een Fasseisen genoemd. Het is later in het gemeentewapen van Marl overgenomen.

De kram werd voor het eerste in de tweede helft 14e eeuw als wapen gevoerd door enkele leden van de adellijke Westfaalse familie Crampe en ook door de tot nu toe oudst bekende stamvader van het geslacht Van den Loe, Wessel vamme Loe. Dat roept dan ook meteen de vraag op of beide families verwant zijn met elkaar?

Na het overlijden van Wessel zegelde zijn echtgenote Hadewijch Stecke met een alliantiewapen.

Overigens in een van de laatste kronieken van de familie is onderbouwd, dat de afbeelding mogelijk geen kram is maar een haam, een houten, vaak tweedelig, halsjuk dat om de nek van een trekdier wordt geplaatst om een voertuig of landbouwwerktuig te kunnen trekken 33.

1423: Tweede Gelderse Successieoorlog[bewerken]

In de tijd van Johan’s leven was het nogal onrustig bij de buren. Aanleiding was het kinderloos overlijden van hertog Reinald IV van Gelre en Gulik in 1423. De steden en ridderschap van Gelre en Zutphen kozen de 13-jarige Arnold van Egmont, de kleinzoon van zijn zus Johanna van Gulik, tot hertog van Gelre. Koning (later Keizer) Sigismund van HRR beleende echter niet hem, maar Adolf van Gulik-Berg met het hertogdom. De strijd die hierop volgde staat bekend als de Tweede Gelderse Successieoorlog (1423–1444/8).

1429: Huwelijk[bewerken]

In 1429 trad hij in het huwelijk met Christina (Stina) van Eyll. Haar familie behoorde tot een bekend Kleefs riddergeslacht en had al lange tijd een vooraanstaande rol bij het hertogelijke hof te Kleef bekleed. In een akte in het archief van Kleef staat:

“Johan vanne Loe, des hertogs Marschalk en lieven diener, bevestigt de bruidschat van Christina, dochter van Syfridi van Eyll, Ritter, die hij nu getrouwt heeft, in Vondern, waertoe Wessel van Loe des hertogs lieve raed en diener consenteert.”

Het huwelijk met Stina van Eyll bracht Johan van den Loe in direct contact met Hertog Adolf van Kleef.

1437: Ambtman[bewerken]

Vier maanden na zijn huwelijk trad hij in dienst van de Hertog. Januari 1436 kreeg hij het beheer over de Kleefse gebieden in de Liemers opgedragen en werd daarna in juni 1437 formeel ambtman tegelijkertijd ook benoemd tot ambtman van het Ambt Emmerik. In zijn aanstellingsbrief werd precies aangeven wat zijn rechten en plichten waren. Het drostambt in de Liemers betrof een uitgestrekt gebied tussen Emmerich en Arnhem, Rijn en Lek, IJssel en Oude IJssel en verscheidene rechtsgebieden zoals Zevenaar, Groessen, Duiven, Beek en het kleine ambtsgebied van Emmerich en het stadsgebied en het rechtsgebied van Hüthum.

De ambtszetel was de burcht in Zevenaar en niet in Emmerich. Als drost was Johan van den Loe de plaatsvervanger van de Hertog; hij speelde een geringe rol in het landsbestuur. Over zijn ambtswerkzaamheden ervaren wij concrete bijzonderheden. Hij regelde de verhoudingen in het kerspel Angerlo, in het bijzonder de grenzen en wat er verder bij het Kleefse behoorde.

Al wat de dijken en het bestuur omvatte, daar had hij als ambtman veel mee van doen. Als bijvoorbeeld het om de dijk en de dijkschouwing bij Spijk en Lobith ging, legde hij de lastenverdeling, de uitbreiding en het onderhoud van de bandijken, schriftelijk vast. Een van de eerste overgeleverde bepalingen van de Hertog aan Johan van den Loe, onsen amptman in Lymersche, was bijvoorbeeld het bevel, er voor te zorgen, dat de geestelijken in zijn ambtsgebied geen banbrieven (kerkelijke straffen) meer van de preekstoel afkondigden. Omdat toch talrijke concrete bijzonderheden over Johannes werkzaamheden zijn opgetekend, zelfs resten van bestuurszaken, krijgt men de indruk dat hij zich persoonlijk met veel dingen had beziggehouden. De functie van ambtman was vroeger geen erebaantje.

Belangrijk daarbij was, dat die aanstelling tot drost of ambtman in de Liemers alleen te verkrijgen was, indien de sollicitant aan de Hertog vooraf een passend hoge geldbedrag over een lange periode uitleende, zodat de Hertog de vorige ambtman weer kon terugbetalen. De adellijke ambtlieden dienden bij de Hertog op deze wijze en vaak ook bovendien als geldgever en kregen daarvoor een pandschap, dat hun invloed op het landsbestuur versterkte. Johan van den Loe beschikte dus al in 1436-1437, toen hij drost werd in de Liemers, over veel geld, zodat zijn ambtsvoorganger Johan van Aaswijn weer kon worden uitbetaald. De zoon van de Hertog Johan gaf hem een brief, waarin hij meedeelde, dat hij zich borg stelde voor schadeloosstelling.

In die tijd was bij hoog water en veel regen een groot moeras. De (Oude) Rijn had vele vertakkingen die naar het laagste deel van de Liemers liepen om daar in de bodem te verdwijnen. Een zo’n vertakking was het riviertje de Aa, die liep van van Oud-Zevenaar naar Zevenaar.

Het land dat voortdurend door het water wordt overstroomd is vanwege het slib dat achterblijft bijzonder vruchtbaar. Daarnaast was de Liemers vanaf de 13e eeuw een belangrijk productiegebied voor bakstenen. Het economisch interessante gebied wordt al snel een bron van twist tussen de twee gravenhuizen Gelre en Kleef die menen het er voor het zeggen te hebben. In 1406 was de Liemers definitief in handen van Kleef gekomen. Lees hier verder over de strijd op de Liemers tussen 1255 en 1406.

Slotbewaarder op Sevenaer[bewerken]

Hij werd hiermee ook slotbewaarder op Sevenaer aangesteld. Hij volgt Gerrit van den Cornhorst op in een lange traditie van ambtmannen op Sevenaer. De bouw van stadsmuren en poorten rondom de stad Zevenaar vermindert geleidelijk het militaire belang van kasteel Sevenaer en derhalve is een slotbewaarder na Johan niet meer nodig. Johan moet met twaalf soldaten het slot bewaren 25.

Hertog van Kleef[bewerken]

Johan van den Loe nam zeer spoedig, al onder Hertog Adolf, een belangrijke plaats in aan het Hof en hij behoorde na 1443 tot de kleine groep van vrienden en raadgevers van de Hertog. Hij was daarmee in het district Kleef boven veel adellijke geslachten in aanzien opgeklommen. Om zijn functie van hofmeester aan het hof van de hertog van Kleef uit te oefenen zal hij ook veel in Kleef verblijven 24.

1437: Soester Fehde[bewerken]

Het conflict begon omstreeks 1437 over rechtspraak en belastingheffing tussen de aartsbisschop van Keulen en de stad Soest, de stad waar mijn partner is geboren.

De “Fehde” werd nadat Soest hulp had gezocht en gevonden bij de hertog van Kleef snel groter en en onderdeel van een langslepende strijd tussen aartsbisschop Diederik van Keulen en hertog Adolf II van Kleef en hiermee uiteindelijk zelfs tussen tussen het met Kleef en met paus Eugenius IV verbonden Bourgondië en aartsbisschop van Keulen gesteund door de koning (later keizer) Sigismund, de derde zoon van keizer Karel IV van HRR.

De steun van de hertog en de koning zou zich overigens hoofdzakelijk beperken tot het uitoefenen van diplomatieke druk.

De strijd om Soest werd uiteindelijk een ramp voor aartsbischop Diederik van Keulen. Hij verloor niet alleen de stad, maar had hierna grote financiële schulden en zijn verhouding tot de pauselijke curiein Rome waren verziekt.

1446: Bisschopszetel[bewerken]

Een grote wens van de hertog Adolf IV van Kleef kwam in vervulling toen de paus Eugenius IV besloot het gebied van de hertog van Kleef onder het kerkelijk gezag van de aartsbisschop van Keulen weg te halen en het hertogdom een eigen bisschopszetel in Xanten te geven.

Maar de hardste maatregel kwam toen Eugenius in 1446 de Keulse aartsbisschop uit diens ambt zette en hem als ketter en veroorzaker van het kerkelijk schisma kwalificeerde. Tegelijkertijd benoemde de paus op aandringen van hertog Philips van Bourgondië de tweede zoon van hertog Adolf II van Kleef, Adolf van Kleef, tot aartsbisschop van Keulen.

1446: Oorlogsbelasting[bewerken]

Maar na de “Soester Fehde” waren ook de Kleefse middelen uitgeput en was Johan van Kleef, de oudste zoon van hertog Adolf, die de leiding van de oorlog tegen de aartsbisschop op zich genomen, niet meer in staat zijn soldaten te betalen.

Johan van den Loe had Johan van Kleef voor de verpleging en de gemaakte onkosten van zijn troepen, die in Holten de burg bezetten, eerst 800 en daarna nog eens 1.000 gouden guldens ter beschikking gesteld 1.

De grootste bijdage kwam van hertog Philips van Bourgondië. Maar deze hulp was niet voldoende, zodat ridderschap, geestelijkheid en steden van Kleef in 1446 toestemden in de betaling van een algemene oorlogsbelasting.

1447: Paus Eugenius overlijdt[bewerken]

Toen paus Eugenius IV in 1447 overleden was en Nicolaas V hem was opgevolgd (1447-1455), werd aartsbisschop Diederik in zijn functie hersteld. Diederik en Walram van Meurs werden nu de kartrekkers van het anti-Bourgondische front.

Nu zouden zelfs de Utrechtse bisschop Rudolf van Diepholt en hertog Arnold van Gelre om zich te onttrekken aan de steeds dominanter wordende Bourgondische invloedsfeer.

1448: Johan van Kleef[bewerken]

Na de dood van zijn vader in 1448 werd Johan hertog van Kleef, graaf van de Mark en heer van Ravenstein en Wijnendale. Tot zijn grote frustatie was Mark grotendeels in handen van zijn oom Gerard en kon hij daar pas volwaardig over besturen na diens dood (in 1461).

Johan was de oudste zoon van hertog Adolf IV van Kleef, tevens graaf van Mark, uit diens huwelijk met Maria, dochter van hertog Jan zonder Vrees van Bourgondië. Hij bracht zijn jeugd en kindertijd door aan het hof van zijn oom Filips de Goede in Brussel.

1449: Vrede van Maastricht[bewerken]

Paus Nicolaas V trad tevergeefs als bemiddelaar op tussen de aartsbisschop en hertog Johan I van Kleef (1448-1481), de opvolger van hertog Adolf II, om de "Soester Fehde" te beëindigen. Johan weigerde op de aangeboden voorwaarden vrede te sluiten, waarna hertog Philips van Bourgondië in Rome intervenieerde ten gunste van hertog Johan I, die wel nog bevriend was met  Bourgondië. De vrede kwam op 27 april 1449 tot stand in Maastricht. De territoriale bepalingen hielden de "status quo ante" in; dat betekende, dat Soest en Xanten aan hertog van Kleef bleven, Kaiserwerth aan aartsbisschop van Keulen.

1944/49: Soester Fehde[bewerken]

Een jaar eerder, in de Soester Fehde, had Johan aan de jonge Hertog voor verpleging en de gemaakte onkosten van de troepen, die in Holten de burg bezetten, eerst 800 en daarna nog 1000 goldgulden ter beschikking gesteld 1.

Stadsrecht aan Zevenaar[bewerken]

In de onveilige samenleving van de middeleeuwen waren steden vaak de plaatsen, waar men zich veiliger kon voelen. Het waren ook de centra van ambachten en handel. Vanaf 1200 ontstonden er steden in de regio rondom de Liemers. Maar het gebied moest lang op zijn eigen stad wachten. Het was dan ook om puur militaire redenen, dat hertog Johan II van Kleef besloot om op 24 januari 1487 stadsrecht te verleden aan Zevenaar. Er was weliswaar al een klein ambachtscentrum bij de uit de dertiende eeuw stammende burcht aanwezig, maar dat had weinig van een stad. Door de stadsrechtverlening kon er een echte verdedigbare stad worden gebouwd met vier poorten en versterkte muren. Dat was duidelijk het enige doel. Recht om een magistraat de kiezen hadden de Zevenaarders niet. Dat recht hield de hertog voor zichzelf. Zo kon de stad nooit in opstand komen! 22 Lees verder

Pelgrim[bewerken]

Gert van der Schueren vertelt: toen zijn land eindelijk in vrede verkeerde, besloot Johan van Kleef, die toen zeven en twintig jaar was, naar het H. Land te pelgrimeren. Hij wendde voor op jacht te gaan in Groesbeek. Te Groesbeek aangekomen besloot hij spoorslags door te rijden naar Brussel om daar zijn oom Philips van Bourgondië te begroeten.
Als “hofmeester” van de hertog, een soort minister van binnenlandse zaken, werd Johan één van zijn belangrijkste raadgevers en had de eer, hem ook op zijn reis naar het Heilig Land te mogen begeleiden. Johan van Kleef trof zijn metgezellen onderweg, o.a. Johan van den Loe en Thijs van Eijll. Johan moet toen 45 of 46 jaar geweest zijn 2. Twaalf á dertien dagen bleef men in het H. Land. Daar maakten zij hachelijke uren door, want de bewoners meenden, dat zij koningen waren en wilden hen daarom een grote som geld afpersen, alvorens hen in vrede te laten gaan. Met veel takt gelukte het de moeilijkheden te ontgaan, zodat zij thuis een beetje spotlachend konden vertelen:

“dat sy mit kleynen pennynck myt lieve aff kwamen.”

Met andere woorden: wij brachten tegen betaling van een kleinigheid het er levend af.
In Jeruzalem troffen zij de heer “van Kryck uyt Pyckardijen” met zijn gezelschap. Deze was ridder. Hij sloeg op zijn beurt Johan I van Kleef tot ridder met het zwaard, dat Johan uit Kleef had meegenomen. De kroniekschrijver vervolgt dan:

''Soe dan Hertoch Johan aldus Ritter was geslagen, dan sloich he vanstonden an voirt in eynen wege myt dem vurger. synsselfs swerde Ritter die vorbersten, doe myt oen avergekomen waren; ind dieselven, die he sus myt synre hant Ritter sloich.''
Dat waren o.a. Her Johan van den Loe en Her Thijs van Eyll.

1368[bewerken]

In 1368 neemt hij deel aan de slag bij Staelen in Opper-Gelre, waar Kleef een geweldige nederlaag lijdt tegen Adolf van Egmond, hertog van Gelre.


Noch eenmaal speelde Johan in 1473, hij was ondertussen 67 jaar, als adviseur van de Hertog een belangrijke rol, als het ging om de beheersing en politieke invloed van Kleef bij twist in het Hertogdom Gelder tussen Hertog Arnold en zijn zoon Adolf, waarbij Karel de Stoute van Bourgondië ingreep en zich tenslotte Hertog van Gelder maakte. Kleef ondersteunde de Bourgondische Hertog tegen Adolf en de Gelderse steden. 3) Al 1468 had Johan van den Loe tijdens de bezetting, in de naast zijn ambtsgebied gelegen Gelderse stad Doesburg, meegewerkt en de daar gemaakte gevangenen op de burcht Zevenaar ingesloten.


Toen in 1470 het tot Gelder behorende, Didam bij de Liemers kwam, stond de bezetting onder het bevel van Johan van den Loe. 4)

Johan van den Loe trad als bemiddelaar op, om talrijke Gelderse enclaves ter afronding rechts van de Rijn, rondom Zevenaar, de Liemers en Emmerich, tot een succesvol einde te brengen. In een brief van 29 juli 1473 had hij de Hertog gemaand, zoveel mogelijk geld te innen, omdat de financiële en militaire hulpverlening voor de Bourgondische partij hoge kosten en moeite veroorzaakten. De Fehde bovendien tot grote schade in zijn ambtsgebied had veroorzaakt. Hij verlangde de Eltense voogdij en het gebied van Angerlo tussen Rijn (Lek), IJssel en Oude IJssel als compensatie te krijgen. “smeed het ijzer zolang het heet is”raad hij zijn vorsten. 5) Ook had hij al op 3 juli een grensomschrijving van het gebied overgereikt, zoals Kleef het wilde. Alles geschiedde in het openbaar, zoals Johan van den Loe het had voorgesteld. Dat het Hertogdom Kleef zijn bezit tussen Emmerich, Arnhem, Doesburg en Doetinchem mocht vergroten en tot rechtsgebied maken, ging zeker terug naar Johan van den Loe. Dat Johan van den Loe zijn eigen goederen en bezittingen wou uitbreiden, is bewezen. Talrijke akten en oorkonden kunnen dit aantonen.

In tegenstelling tot zijn collega’s ridders beschikte Johan over veel geld. Zoals hij voorheen ook had gedaan leende hij in 1453 en 1457 grote geldbedragen uit aan de Hertog van Kleef. Hij liet zich daarvoor als onderpand Nieuwland en Broekland en ook nog tienden in Groessen en Babberich geven.

Huwelijk kinderen[bewerken]

Bestand:Https://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/thumb/2/26/Schloss Wissen.jpg/1280px-Schloss Wissen.jpg

Zijn beide dochters huwde hij zeer gunstig uit. Christina 1451 met Johan van Aldenbochum en Elisabeth 1454 met Dietricht van der Horst. De derde dochter Margaretha werd non en later abdis (1476-1510) in het Cisterciënzerklooster Sterkrade, het oude huisklooster van de familie, als opvolger van haar tante Hadewig van den Loe (1461-1473).

Voor zijn zoon Wessel kon Johan ook een goede partij tot stand brengen. Wessels vrouw Liesbeth van Beerenbroek bracht groot (goederen) bezit mee. Johan kocht voor zijn zoon een burcht, de burcht Wissen in 1461, die tot heden nog in familiebezit is. 7)

Huis Enghuysen[bewerken]

Wanneer de Van den Loe’s op het huis Enghuysen zijn gekomen is niet erg duidelijk. Johan van den Loe bezat het huis niet tijdens zijn ambtsperiode. In 1548 woonde er de tweede vrouw van Wessel van den Loe, Margaretha van Hönnepel. 8)

Bouw toren Martinuskerk[bewerken]

In 1454, keurde Johan van den Loe de financiering goed om de bouw van de toren van de Martinuskerk in Oud-Zevenaar, die afgebrand was, voort te zetten. 9) Het geld voor de opbouw van de toren was door de plaatselijke adel bijeengebracht.

Johan van den Loe en de geestelijke stichtingen[bewerken]

Johan van den Loe en de geestelijke stichtingen Tijdens mijn speurwerk in het familiearchief van De Nerée trof ik (=Theo Goossens) een kopie van een testament aan uit 1603. Daarin wordt de laatste wilsbeschikking van Peter van Aldenbouckum en Elisabeth van den Loe genaamd Aldenbouckum opgetekend. Tijdens het transcriberen kwam ik voor een verrassing te staan over een fundatie en stichting van de Andreaskapel. Velen, die de historie van de Liemers beschreven, hebben Oud-Zevenaar en Johan van den Loe in de Martinuskerk naar voren gehaald. Ik heb dat ook gedaan, in de veronderstelling, dat de historici het beter wisten dan ik.

Tot mijn verbazing kwam uit het testament van Aldenbouckum duidelijk naar voren de navolgende beschrijving:Ist demnach meine verordtnungh das nach meinen verscheiden den auss diesem zeitlichen leben mein lichnam alhie binnen Zevenar in der kirchen in deren von Loe Kapelleke oder korechen Christlich und ehrlich (Jedoch ohne einige pomperie) Zur erden bracht, und zur gedachtnus ein Epithaphium (wir meine vorssass den haefmeister von der Kerk geschehen ) daerselbst bestalt werden soll.

Omstreeks 1466 werd binnen Zevenaar de Loekapelle gebouwd, wat in 1521 de parochiekerk van de H. Andreas werd. Voorts wordt steeds Het Onze-Lieve-Vrouwegilde, waarin wij in een akte van 2 februari 1431 als aanhef lezen: “Fondatie van de Gijlde ihn Holthuijsen und Babbergen Herlichkeit”, niet op naam staat van Johan van den Loe. Hij werd pas in 1436 als ambtman van de Liemers aangesteld. 10).

Teruggaand naar de geschiedenis over Johan Van den Loe wordt hij meer en meer betrokken bij godsdienstige zaken. Nadat Johan van den Loe zijn kinderen goed had verzorgd, ging hij zich meer en meer bezighouden met zijn zielenheil.

De eerste Hertog van Kleef, Adolf, stichtte in 1417 een Kartuizersklooster op een eiland in de Rijn, genaamd op der Graven. Het aantal kloosterlingen nam meer en meer toe, zodat er bijgebouwd moest worden. Johan van den Loe, huishofmeester en Drost in de Liemers, nam de aanbouw van twee cellen voor zijn rekening. 12) In 1583 werd het Kartuizerklooster tijdens de oorlog door soldaten verwoest en in 1590 door de stad Wesel tot en met de fundamenten, afgebroken. 13)

In de St. Andreaskapel beneden het koor stichtte Johan en Stina in 1468 de vicarie Onze Lieve Vrouw. Op het vicarie-altaar moesten na hun afsterven H. Missen worden gelezen voor de zielenheil van Johan van den Loe en zijn vrouw en voor Johan’s ouders en nakomelingen. Zij geven voor deze diensten aan de vicaris erfelijk een jaarlijkse rente uit een stuk land, de bijvingk gelegen op Kleijmaete. Een Rijnse gulden jaarlijks uit het huis van Hendrik van Duven, binnen de Vrieheit van Zevenaar. Ook Johan van Lijnne en Schwefeld zijn vrouw hebben op dit altaar gegeven drie oude schild en daarna kwamen steeds meer donaties aan de vicarie binnen. 14) Noch eenmaal stelde Stina van Eijll bij haar laatste wil 20 Rijnse gulden ter beschikking, dat geven moest worden “onser liever vrouwen”. 15)

Gasthuis[bewerken]

Op dinsdag 18 augustus 1467, lieten de ambtman van de Liemers, ridder Johan van den Loe en zijn echtgenote Stina van Eyll voor richter en schepenen van Zevenaar de schenking van een huis met erf binnen de vrijheid van Zevenaar vastleggen. ``Ter ere Gods, van Zijne Lieve gebenedijde heilige Moeder en van alle Gods heilige, en ter vertroosting der zielen van hun beider ouders”, zo luidt de aanhef, “hebben Johan van den Loe en zijn vrouw van hun tijdelijke goederen gegeven een huis en erf binnen de “vrieheit toe Zevener” tegenover de kapel gelegen” Aan de ene kant ervan lag het huis en het erf van Johan Merenberg, voordien Frederik van Damme toebehorend. Aan de andere zijde lagen huis en erf van Willem Helmichssoen en achter de moestuin lag een gracht.

Dit pand hadden zij laten bouwen om te bestemmen tot onderkomen van zeven arme, rechtschapen bewoners van de Liemers, ouder dan vijftig jaar. Ieder zou een vaste kamer hebben en een vaste plaats bij het haardvuur, het dichts bij zijn kamer gelegen. Een van de bejaarden, een vrouw, die daartoe het meest geschikt werd gevonden, zou door de vicaris van het Onze-Lieve-Vrouwe-altaar worden aangewezen als gasthuismoeder. Zij zou wonen in de zijkamer aan de tuinkant. Zij zag toe op een goed beheer van het huishouden en een voor ieder van de bewoners rechtvaardige gang van zaken. Lijders aan besmettelijke ziekten uit het kerspel Zevenaar die geen onderkomen hadden, moesten in het gasthuis worden opgenomen en verpleegd. Het testament bepaalde, dat als er iemand in Zevenaar wonende is “van pestilencien of andere sieckeden beviel ind uitgedreven wurde, ind self geyn huesvestinge hebn of gekregen en kunden of die uitgedreven ellendige lude in de cammer van het gasthuis gebracht wurden of quemen, die sal die vrouw, die ter tijt in der cammeren woenden, daer inne waeren, van den leven ter doit komen sij of wederomme gegaen konne”. Verder zou de zieke daar door de vrouw verpleegd worden en eten en drinken ontvangen. Daarvoor ontving de vrouw de kleren van de zieken na hun dood, en verder alle jaren een oude schilt van de vicaris. De hof diende voor gemeenschappelijk gebruik. Er mocht alleen raapzaad voor olie, maanzaad en moesgroente in verbouwd worden voor gebruik van het huis. Ieder bewoner, die er toe in staat was, moest in de hof arbeiden. Wie niet tot werken in staat was, zou wel mee in de opbrengst delen.

Aan dit gasthuis zijn bij de stichting ervan de volgende bezittingen en inkomsten geschonken:

  • uit “de Byvanck”onder Beek acht mud rogge, Zevenaarse maten;
  • drie oude schilden uit drie morgen land in de Lentemorgen aan de Stegeslag gelegen;
  • twee Rijnsguldens en achttien Keulse witpenningen uit vier morgen land op “die Kleymate” geheten De Byvanck aan de Zevenaarse wetering;
  • een Rijnsgulden, pacht van een stukje land aan de “Poelwicker Stege” naast Palick van Helbergen en bij Henrick Steynhues in pacht;
  • een Rijnsgulden uit het huis van Goessen Kemerling, gelegen tussen het kerkhof, Steenweg, kolk en de hofstede van Willem Helmichszoon;
  • zeven “ortschilt” pacht uit het huis waar pachter Spaen Ingen in woont naast het erf van Gadert van Wilack. De grond met de huisplaats had de hertog van Kleef geschonken.
  • een rente van een oud schild uit het huis van Henrick van Duven zaliger, waar Ricquin van Hal woont, aan de Steenstraat gelegen.

Nadat deze goederen door de stichters tot onderhoud van de zeven armen waren aangewezen en geschonken, werd bepaald wie “ten ewighen daghen” zou zorgen voor het onderhoud van het huis, voor het invorderen van pacht en voor alles wat door deze stichtingsbrief was “geordiniert ende geschicket”. De erflaters hadden daarvoor “gesat ind gebeden den eirbaren heren Dirick Roelofssoen, vicaris Onser Lieven Vrouwen Altairs binnen der capellen in der vriheit van Zevenaar ind sinen naekoemelingen vicarissen van het voornoemde altaar, dat die Onser Lieven Here Goede toe eren ende toe behulpe van de arme lieden, dat gasthuis, erftael ind jairrente ordinieren, regiren ind schickens; sal ten ewigen dagen gehalden werden”.

De vicaris zou het recht hebben een arme voor plaatsing aan te wijzen wanneer in het gasthuis een plaats open kwam. Ook de “jaarrente” zou hij invorderen en het koren zou hij op de zolder laten brengen. Hij moest jaarlijks voor vijf Rijnsche guldens brandhout kopen, voor twee Rijnsche gulden gerst om malt van te maken en bier van te brouwen, voor een Rijnsche gulden en zes Keulsche witpenningen “ruebsait” om daaruit olie te slaan. Verder zou de vicaris jaarlijks voor dertien albus zout kopen ten dienste van de armen, één Rijnsche gulden besteden tot onderhoud van de inboedel en van het huis en als er iets van overbleef, zou dit tot in tijd van nood bewaard worden. Mocht de pacht hoger worden en dus het inkomen vermeerderen, dan zou ook de kost naar proportie verbeteren. De vicaris ontving ieder jaren als beheerder een oud schilt uit het huis van Henrick van Duven. Doch als de vicaris het beheer niet meer waarnam, dan ontving hij de oud schilt niet en kwam dit ten bate van de armen of degene “den die armen dan daartoe ordinierden”. De “vrouwpersoon”, een van de arme vrouwen, daartoe door de vicaris aangesteld, zou voor alles in huis zorgen, alles gelijk verdelen, zodat iedereen tevreden was. Met passeren van de stichtingsakte voor het gericht te Zevenaar was een stukje armenzorg vastgelegd.

De “eeuwige memorie” in de vorm van heilige missen wordt door de dezelfde liefdadigheidsgedachte gedragen als de stichting van het gasthuis en de stichting van Onze Lieve Vrouw met als nevenbedoeling het gasthuis, dat hij liet bouwen, een gastmeester en priester te bezorgen en om de benoeming ervan in eigen handen en die van zijn erfgenamen te houden. 16) In maart 1979 kwam de bulldozer en daarmee verdween het Loogasthuis uit het hart van Zevenaar.

De Grote Byvanck[bewerken]

De Grote Byvanck onder Beek met de betrekking tot de Van den Loe’s. Voordat met Johan van den Loe en zijn vrouw worden verder beschreven, sta ik even stil bij de vererving en de familierelatie van Van den Loe.

  1. Johan van den Loe x Stine van Eyll 1437
  2. Wessel van den Loe x Elisabeth van Berenbroeck
  3. Wessel van den Loe x Margriet van Honnepel
  4. Wessel van den Loe x Getrud van Wijlich
  5. Elisabeth van den Loe x Peter van Aldenbochum
  6. Gertrud van Aldenbochum x Anton van Aeswijn

In 1447 is voor het eerst sprake van de Grote Byvanck. Deze wordt dan door Johan van den Loe, drost in de Liemers, kort voor de verpanding van Beek aan Bergh, gekocht van Derick van Ailsvoirt en zijn vrouw Aleid van der Wilten. Er staat bij dat Aleid de Grote Bijvanck van haar vader Berndt van der Wilten na zijn overlijden kreeg. Het is dan nog een vrij en eigen goed, dat alleen bezwaard is door twee voorafgaande verkopingen in 1418 die nu worden omschreven als een tuchtbrief op de drie delen van de Byvanck, toekomende aan Wolter Kerskorff en twee scharen hout ten behoeve van Reynolt van Rees uit het deel van de Byvanck Kortenbosch genaamd.

Door deze aankoop was Johan van den Loe ook in staat in 1467 bij de stichting van het Loegasthuis de Byvanck te bezwaren met een jaarlijkse rente ten bate van het onderhoud van de armen in het Loegasthuis: ”uyt die Byvanck, gelegen in dem Kerspel van Beek, jaarlijks acht malder rog, Zevenaarse maat”. Deze rente werd bij gelijke akte met vier andere malder in de Byvanck verhoogd. In 1602 kopen Peter van Aldenbochum en zijn vrouw Elisabeth van den Loe deze jaarlijkse last af. Zij wordt aldus omschreven: ”eine jarliche rente van zwelff malder roggen, gleich dieselbe durch wijlen den auch edelen heren Johan van der Lohe ritter und Fraw Stijna desselben hausfrawe dem vorschreven gasthuisz binnen Zevenhar uit een bowhoff gelegen in den kerspell van Beeck, genant den groeten Byvanck, legirt und gegeben ist geweest”. Voor het Loegasthuis trad op Johan van Lent, in die tijd burgemeester van Zevenaar en provisor van het Loegasthuis ”so dit von der Loe gestifftet hefft”. De burgemeester beroept zich op een volmacht van 1585 en een overeenkomst van 17 mei 1602 krachtens welke hij na betaling van een som geld de vordering op de Byvanck cedeert (afstand doen van): ”in kraft einer vorbrochter und vertoenter volmacht, gedatiert in vor eine summa pennongen, deren er sich van wegen desz gasthuisz vorschreven gueder den jaer duiszent vieffhondert tachentich vier in die maent december bezalungh bedancken dede, tot voldoinunghe eines den soeventhienden Mai desz jaers sestienhondert twee upgerichten verdrachs” Tegelijkertijd kocht dat echtpaar een zelfde last, drukkende op de Byvanck ten dienste van de armen van Oud-Zevenaar, af. Derick van Lengell is dan pastoor van de kerk van Oud-Zevenaar, die Johan van Lent voor hem laat optreden. Verder zijn daarbij partij de kerkmeester Willem Wolff, tevens provisor van de armen, gevolmachtigde van Arndten van Zeller en Johan van Heerdt, eveneens kerkmeesters te Oud-Zevenaar.

1473 Brief aan de hertog[bewerken]

In 1473 schrijft hij aan de hertog van Kleef: 'Smedet dat yseren, die wile dat id heit is'. Hij heeft dan vernomen dat op het kasteel Didam niemand aanwezig is, behalve de vrouwe Van Den Bergh en Claes van Camphuysen en dat het kasteel te Angerlo is ontruimd door Johan van Kell, die er slechts vier soldaten achterlaat. Johan raad zijn heer aan om nu toe te slaan en deze kastelen in te nemen. Karel 'de Stoute' heeft net Nijmegen ingenomen en staat op het punt De Graafschap binnen te vallen. Van deze dreiging zou de hertog van Kleef gebruik moeten maken om de schade voor Kleef te beperken en de gehele Liemers in te nemen. De hertog van Kleef gaat wijselijk niet in op deze raad, want graaf Van Den Bergh heeft zich tot Bourgondië gekeerd en daarmee is hij Kleef een slag voor. Alleen Angerlo wordt door Kleef geannexeerd.



Het verdient de aandacht, dat Elisabeth van den Loe bij haar huwelijk de Grote Byvanck moet hebben aangebracht. Ongetwijfeld heeft zij die gekregen van haar tante Anna van den Loe, getrouwd met Heinrich van der Reck, van wie zij ook vele andere bezittingen erfde. Anna nu kocht na 1578 de Kleine Byvanck, het leen van Bergh. Zij had bij de boedeldeling van 1558 al l;.’de Grote Byvanck, afkomstig van Johan van den Loe, gekregen. In de boedeldeling staat: ”noch een hoff gelegen int kerspell ter Beeck genandt den Byfanck myt allen sijnen Rechten und toebehoer van Holtgewass und anders. Edoch myt sulcken bescheidt dat die vurg. Jouffer Anna van Loe dair jairlix und alle jaer utrichten sall an dat Gasthuyss to Sevenhaer twelff malder Roggen den armen dairneffens Jouffer Anna vursz. toegedeilt”. Anna van der Reck - Van den Loe liet na haar dood de Byvanck na aan haar nicht Elisabeth van den Loe, dochter van haar broeder Wessel, de derde van naam in de lijn. In 1616 werd zij door Bergh als vrouwe van de Byvanck in het leenregister ingeschreven. Zij was toen in tussen tijd weduwe geworden van Peter van Aldenbochum, die als drost in de Liemers Heinrich van der Reck was opgevolgd. Elisabeth en Peter van Aldenbochum hadden een enige dochter Getrud, waarop het familiebezit van de Van den Loe’s overging. In 1624 werd Getrud in opvolging van haar moeder Vrouwe van de Byvanck.


In 1675 blijkt zij te zijn overleden en krachtens testamentaire bepalingen de Byvanck te zijn overgegaan op haar nicht Margriet von Bernsau, gravin van Schellart, douarière van Huchtenbroek. Die Von Bernsau’s hebben waarschijnlijk tevens bij erfenis enige familierechten op het Loegasthuis gekregen. Althans op 27 maart 1675 gaven de Von Bernsau’s het jus inspectionis (het recht van oppertoezicht) op het Loegasthuis aan de familie Von Bodelschwing. Vanaf die tijd dateert de jaarlijkse overlegging van de rekeningen van het gasthuis aan de familie Von Bodelschwing.

Gestorven[bewerken]

Johan van den Loe en Stine van Eyll ’s leven nemen een einde. Op 14 februari 1470 is Stina van Eyll gestorven. Zij werd begraven bij de Kartuizers op het Graveneiland bij Wesel, zoals zij in haar testament had aangegeven. In hun testament bepaalden zij, dat die Kartuizers 200 Rheinse gulden kregen om daarmee een “Celle” evenals ieder jaar 25 gulden als erfrente voor het onderhoud van een Karthuizer monnik. Zij stelden ook 500 gulden aan kapitaal ter beschikking. 200 gulden werd voor financiering van een monnikhuis gebruikt, waarvan de bouw van een huis zelfs 300 gulden kostte. Tegelijk in 1470 maakte zij een speciale stichting voor geestelijke bediening. In de stichting heet het, dat Johan van den Loe en zijn overleden vrouw Stina “zur Ehre Gottes, der hl. Junfrau Maria und aller Heiligen sowie für eigenes Seelenheil und das ihrer Kinder, Eltern, Geschwister, Verwandten und Freude“ aan de prior Kartuizerklooster bij Wesel een jaarlijkse rente van 29 gulden geschonken hadden. 18)

In 1473 loste Johan van den Loe de laatstgenoemde rente over 29 gulden af en betaalde dat geld in grootte van 580 gulden aan de Prior van de Kartuizers contant in de hand, waarmee hij dat geld opnieuw besteedde om de geestelijke bediening van de monniken veilig te stellen. Dat deed de Prior niet meteen, maar liet het geld lange tijd ongebruikt liggen, zodat er later dientengevolge verschil van mening met Johans zoon Wessel kwam, toen deze vaststelde, dat de Kartuizers zich niet correct aan Johans besluit gehouden hadden.

De Kartuizers op het Graveneiland beleefden toen hun beste tijd en volop bloei. De verdiensten dankt het klooster in het bijzonder aan haar Prior Arnt van Have (Arnold van Herenhave), die van 1448 tot 1477 aan het hoofd van het klooster stond. 19)

Johan van den Loe heeft in deze tijd zijn stichtingen gemaakt en heeft al deze mensen en dingen goed gekend en zeer zeker de Prior Arnt van Have, die hij kende vanuit de Liemers. Na de dood van zijn vriend Thies van Eyll en zijn vrouw Stina van Eyll leefde Johan van Loe noch vijf jaren. Hij stierf op 23 augustus 1476; anno 76 op sint Bartolomesavent , ind dat was doe….op enen vridagh des morgens in der dagziet tusschen drie ende vyr uren, zoals zijn zoon Wessel later eigenhandig had opgeschreven. 20) Hij werd naast zijn vrouw begraven in het Kartuizerklooster op het Graveneiland 21)

1467[bewerken]

Johan zet zich in voor de belangen van de bij het kasteel ontstane stad Zevenaar. Hij vestigt in 1467/8 een gasthuis, sticht een vicarie in de stadskapel en een eeuwig memorie in de parochiekerk, die in Oud-Zevenaar ligt. Zijn interesse in de Liemers blijkt uit diverse grondaankopen: Byvanck bij Beek, Loowaard bij Groessen, Loohorst bij Duiven en Enghuysen bij Zevenaar. Johan beseft dat hij hiermee het belang van zijn geslacht kan vergroten.

Gestorven[bewerken]

Johan van den Loe ligt waarschijnlijk, overeenkomstig zijn wens, in de kerk van Oud-Zevenaar begraven.

Op 14 februari 1470 stierf Stina van Eyll. Ze werd begraven bij de kartuizers op het Graveneiland bij Wesel, zoals ze in haar testament had verklaard. Na het overlijden van zijn goede vriend Thies van Eyll (1468) en zijn vrouw Stina van Eyll leefde Johan nog vijf jaar. Johan overleed 71 jaar oud.

Anno 76 op sint Bartolomesavent , ind dat was doe….op enen vridagh des morgens in der dagziet tusschen drie ende vyr uren, zoals zijn zoon Wessel later met zijn eigen hand had opgeschreven. [20] Hij werd naast zijn vrouw begraven in het kartuizerklooster op het Graveneiland. [21]

Biografieën van kinderen[bewerken]

Wessel van den Loe[bewerken]

Wessel van den Loe volgt zijn vader in 1476 als drost in de Liemers op en krijgt het kasteel als ambtswoning toegewezen. Lees verder


Bronnen en notities[bewerken]

Bronnen:

  1. Der Konflikt um die Ansprüche des Kölner Erzbischofs führte zu einer fünf Jahre währenden [[Fehde] zwischen dem Erzbischof auf der einen Seite und dem Herzog und Soest auf der anderen Seite. Beide Seiten erfuhren von vielen Fürsten und Städten Unterstützung. So stand zum Beispiel die Stadt Dortmund auf der Kölner Seite – eine Entscheidung, die nach heftigem inneren politischen Konflikt in der Reichsstadt gefallen war. Zwar existierte ein Bündnisvertrag mit Soest und anderen großen Städten Westfalens, der erst 1443 erneuert worden war, aber für Dortmund als Reichsstadt wog die Bedeutung der kaiserlichen Acht ungleich schwerer. Hinzu kam, dass der Kölner Erzbischof vom Kaiser als Schirmherr über Dortmund eingesetzt war, woraus sich schlussendlich die Entscheidung für dessen Partei ergab. Ilgen Quellen, Bd. IS 315 Anm. losse schetsen uit de Liemers door Mr. A.J. M. van Nispen tot Pannerden, Uitgave: Liemers Lantaern Zeven
  2. Gert ’s van der Schüren Chronik von Cleve und Mark en Laar 1953
  3. Nederrijnse studiën XIIIde - XVde eeuw, F Keiner, Groningen 1954
  4. Archief Slot Wissel “familiekroniek”.
  5. Wie Anm s. 201 smedet dat ysen , die will dat id heit is.
  6. Hsta Düsseldorf Kleve-Mark Urk nr 2022a Archiv Schloss Wissen.
  7. Annalen des historischen vereins für den niederrhein, heft 206, 2003. Rheinland verlag Pulheim
  8. Het huis Enghuysen, A.G. van Dalen De Liemers No. 7
  9. Hoge Raad van Adel, Archief de Leemcuyl, Collectie W.A. van Spaen.
  10. Schuttersvereniging St Anna Oud –Zevenaar, uitgave CVZ Blz. 16 ev.
  11. Für die frdl. Erlaubnis zum Bdruck der Quelle sie den Eigentümern geankt, übrigens direkten nachkommen des mittelalterlichen Stifters, F. Graf v. Loe und R. Frher, v. Loe
  12. P.Th.A. Gantesweiler, Chronickder Stadt
  13. St Andreas Zevenaar Nr. 41
  14. Arch. Schloss Wissen Urk. 147esel,Wesel 1881
  15. Brood en Gruis, Zes eeuwen sociale zorg in Zevenaar en het ambt Liemers, 2009, Theo J. G. Goossen en Rien van den Heuvel.
  16. Archiv Schloss Wissel Urk 1470 M
  17. Ebd Item den Cathuseren twe hondert Rijns gulden voir een celle to tymmeren ende 25 Rijns gulden erfflick voir enen Cathuseren.
  18. Arnold Heymeric, Schriften.
  19. Archief Slot Wissen Familiekroniek.
  20. Archief slot Wissen Urk.
  21. Haus Loe. (z.d.). Wiki. Geraadpleegd op 6 maart 2022, van link


Terug naar Deel 19: Familie Van de Loo / Geslacht Von Loë