Ketelwald

Uit OpenWiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Etymologie[bewerken]

Enkele middeleeuwse oorkonden wordt het uitgestrekte bosgebied wel aangeduid met Ketila of Kelkt. Die naam kan te maken hebben met de betekenis van ‘ketel’ als vruchtbare laagte, maar ook met de Keltische term ketila (wat ‘vee’ of ‘runderen’ betekent, vergelijk het Engelse cattle). Deze laatste betekenis zou niet onlogisch zijn omdat de meeste bossen in de middeleeuwen (maar ook in de tijd daarna) als weidebossen dienden 1.

Jachtdomein van de Duitse keizers[bewerken]

Ketelwald is de middeleeuwse benaming van het vroegere aaneengesloten oerbos tussen Nijmegen, Xanten en Goch. De Duitse vorsten kwamen hier vaak jagen als zij op hun palts (versterkt buitenverblijf met kerk en enkele hoeven) in Nijmegen verbleven. Vooral Lodewijk de Vrome maakte gebruik van deze locatie. Maar het gebied bleef op de kleine stedelijke centra na vrijwel onbewoond; uit de periode tot omstreeks de elfde eeuw zijn nauwelijks bodemvondsten gedaan. De burgers van Nijmegen mochten in het woud hout sprokkelen en ook het groene hout dat zij met de een hand konden buigen en met de andere hand konden afhakken verzamelen.

Bezit van de hertogen[bewerken]

Later was het strategisch gelegen bos eeuwenlang afwisselend in bezit was van de Heren van Gelre en Kleef viel in 1543 definitief uiteen, toen het hertogdom Gelre zijn zelfstandigheid verloor. Het deel rond Nijmegen/Groesbeek werd Bourgondisch rijksbezit en werd voortaan aangeduid als Neder(rijks)wald. Het Reichswald of Ober(reichs)wald was achtereenvolgens bezit van de hertog van Kleef, de keurvorsten van Brandenburg, de koning van Pruisen en daarna van Pruisen en Noordrijn-Westfalen. De naam Reichswald is tot op de dag van vandaag blijven bestaan. Anders ging het aan de Nederlandse kant. De benaming Nederrijkswald is verloren gegaan, omdat het bos in de 19e eeuw werd opgesplitst en in delen verkocht

In de 12de en 13de eeuw kwamen overal in Noordwest-Europa kleine machthebbers op die voortdurend hun territorium probeerden uit te breiden. De graven van Gelre vergrootten hun machtsgebied vanuit Geldern en omgeving geleidelijk in noordwaartse richting naar de regio Arnhem-Nijmegen, terwijl aan de zuidzijde het graafschap Kleef aan invloed won, vooral door ontginningen en gronduitgiften aan lokale heren en kloosters. Van de 13de tot de 16de eeuw heeft het Ketelwoud of later Rijkswoud een turbulente tijd doorgemaakt. De concurrerende graven van Gelre en Kleef maakten beiden aanspraak op het bosgebied. Zij hadden voortdurend geldgebrek door hun uitbundige levensstijl en vanwege de vele oorlogen die zij voerden. Door het bos of een deel ervan aan elkaar te verpanden konden zij van elkaar geld lenen. Over de leningen en terugbetalingen ontstonden vaak weer ruzies.

Als pandgoed werd het bos slecht verzorgd. Men wilde er in korte tijd zoveel mogelijk profijt uit trekken. Hierbij moeten we bedenken dat hout vóór de komst van olie en steenkool een essentiële grondstof en energiebron was. Turf was schaars en duur. Vrijwel alle woningen werden van hout gebouwd en voor vestingwerken, voertuigen en schepen waren eveneens grote hoeveelheden hout nodig.

Waarschijnlijk was er in de middeleeuwen, althans in het Nederrijkswald, nog geen systematische eikenhakhoutteelt waarbij de stammen om de acht tot tien jaar van de stobben werden gekapt. In plaats daarvan velde men het bos vrijwel geheel als het weer een aantal jaren was opgegroeid. Toen de Gelderse graaf Reinald II het Nederrijkswald in 1331 na een verpanding terugkreeg van zijn Kleefse buurman was het zo geruïneerd, dat hij zelfs een verbod op houtkap en ontginning uitvaardigde. Toch hadden de graven en hertogen een beheersorganisatie tot hun beschikking die in theorie een doeltreffend beheer mogelijk maakte. Aan het hoofd ervan stond de ‘waldgraaf’ als vertegenwoordiger van de landsheer. Daaronder waren enkele ‘waldforsters’ werkzaam die het dagelijkse toezicht hielden en bij overtredingen de daders mochten bekeuren. Maar terwijl de traditionele weide- en sprokkelrechten van de boeren door de toezichthouders werden betwist, waren de heren uit Arnhem en Kleef vooral belust op maximale kortetermijninkomsten uit hun (tijdelijk) bezit. Tenslotte kwam het in de 15de eeuw tot een definitieve splitsing van het grote bosgebied. Het deel dat ongeveer ten oosten van de huidige Gelders-Duitse grens ligt werd het Ober-rijkswald of Overwald genoemd, het kleinere stuk ten zuiden en zuidoosten van Nijmegen werd het Nederrijkswald.

Aan het eind van de Middeleeuwen waren er van dit enorme bos nog maar restanten over. Het grootste daarvan is het Duitse Reichswald dat op grond van zijn ecologische mogelijkheden en ligging het bruggenhoofd naar de Nederlandse kant vormt.

terug naar “ Deel 20: Geslacht Van Groesbeeck”

Bronnen en notities[bewerken]

  1. EU-programma INTERREG IIIA van de Euregio Rijn-Waal, het Ministerie van Economische Zaken van de deelstaat Nordrhein-Westfalen en de Nederlandse provincies Gelderland en Limburg. (2007). Toekomstvisie Ketelwald. http://www.ketelwald.de/Download-Dateien/Toekomstvisie_Ketelwald-A4kl.pdf